24 september 2012

J.C.Bloem: De Gelatene


Ik open 't raam en laat het najaar binnen,
Het onuitsprekelijke, het van weleer
En van altijd. Als ik één ding begeer
Is het: dit tot het laatste te beminnen.

Er was in 't leven niet heel veel te winnen.
Het deert mij niet meer. Heen is elk verweer,
Als men zich op het wereldoude zeer
Van de miljarden voor ons gaat bezinnen.

Jeugd is onrustig zijn en een verdwaasd
Hunkren naar onverganklijke beminden,
En eenzaamheid is dan gemis en pijn.

Dat is voorbij, zoals het leven haast.
Maar in alleen zijn is nu rust te vinden,
En dan: 't had zoveel erger kunnen zijn.

Uit: Quiet though sad 1946

















Vooraf

Ik zocht naar een herfstgedicht om in de sfeer van de tijd te blijven en kon niet nalaten er een van Bloem te kiezen. Maar bij Bloem weet je niet precies waartoe zijn aanhef leidt. Is het weer naar die ene wens om na dit derven et dit lange schijnen eindlijk te zijn? Wat zegt dan het beeld van de herfst?

Dit gedicht is een sonnet en begint met de gepaste gemoedsstemming, maar de titel had mij moeten waarschuwen dat het niet alleen maar bij een stemmig herfstbeeld zou blijven. Al in de tweede strofe draait het gedicht zich naar een beschouwing over het leven, de herfst van het leven,dat wel. Had ik niet beter dat andere gedicht, Herfstdag kunnen nemen dat begint met: de tuinders werkten in de bruine hoven? Maar ik ben bang dat ik daar tot dezelfde bevinding zou komen.
De eerste indruk is dan ook dat die natuurbeschrijving maar een aanleiding is om op het eigenlijke onderwerp te komen.

Ik vraag me af: had ik het ook anders gewild? Het ging mij ook niet om de natuurbeschrijving als zodanig, maar meer om de innerlijke stemming die daarbij past. Ik heb bij poëzie immers altijd gezocht naar de tweede laag, een andere dimensie die wordt aangeboord. Waarom houdt Bloem zo van het najaar?

Analyse

Ik open 't raam en laat het najaar binnen,
Het onuitsprekelijke, het van weleer
En van altijd. Als ik één ding begeer
Is het: dit tot het laatste te beminnen
.

Wat is dat najaar dat de dichter binnenlaat, wanneer hij het raam opent? Het is niets materieels wat binnenkomt. Het zou een geur kunnen zijn van rijpheid en verzadiging, een wazig door mist afgevlakt licht. Je zou meer dingen kunnen bedenken die de specifieke herfstsfeer bepalen. Maar de dichter begeeft zich niet op dat vlak en laat het de lezer raden. Hij benoemt het als het onuitsprekelijke en geeft daarmee nog meer ruimte voor de verbeelding dan welke invulling ook.

Dat najaar ligt in ieder geval niet puur op het zintuiglijke vlak. Het maakt deel uit van een diepere laag, die van de herinnering, een samenstel van vroegere indrukken, de ervaringen van weleer. Hij plaatst het najaar dus in de loop van de tijd.

Maar de dichter gaat nog een stap verder door er aan toe te voegen dat dit najaar voor hem iets is van altijd.

Het is dunkt me om dit laatste dat de dichter zo van het najaar houdt, want daarmee komen we in de sfeer van het tijdloze. Het najaar heft voor hem de tijd op. Het is een soort eeuwige toestand van stilstand en rust, waaraan hij zich voor alles zou willen toevertrouwen.

Er was in 't leven niet heel veel te winnen.
Het deert mij niet meer. Heen is elk verweer,
Als men zich op het wereldoude zeer
Van de miljarden voor ons gaat bezinnen.


In deze strofe wordt de wending gemaakt naar de herfst van het leven zelf. De dichter houdt niet alleen van het najaar, maar in dit verband ook van de nadagen van het leven, waarin hij niet meer uit hoeft te zijn op gewin en strijd.

Hij geeft een terugblik op zijn leven en het is opvallend (zie ook andere gedichten van Bloem, die ik heb besproken), hoe hij zich in eerste instantie presenteert als een verliezer, die de negatieve balans opmaakt van zijn leven. Maar in tweede instantie is hij een verliezer die aan dit verlies in zijn poëzie een ironische draai weet te geven om tot enige winst te komen.

Vanaf nu zal ook, blijkens de titel, gelatenheid een rol spelen. Gelatenheid blijkt hier een relativerende levenshouding waarin men zijn verweer, de strijd om het lot in eigen handen te nemen, staakt en moet toegeven dat dit uiteindelijk niet veel heeft opgeleverd. Dit leidt tot het besef zich aan de werkelijke krachten die het leven bepalen over te geven en dit als winst te aanvaarden. Het verlies valt immers wel mee, als je het vergelijkt met het wereldoude zeer van de miljarden voor ons.

Jeugd is onrustig zijn en een verdwaasd
Hunkren naar onverganklijke beminden,
En eenzaamheid is dan gemis en pijn.


Dat is voorbij, zoals het leven haast.
Maar in alleen zijn is nu rust te vinden,
En dan: 't had zoveel erger kunnen zijn.

De laatste twee strofen geven een nadere verklaring van deze veranderde houding. Het verlangen uit de jeugd naar de onverganklijke beminden bleek niet vervuld te kunnen worden. Dat verlangen heeft het besef van verlies en eenzaamheid opgeleverd.

Maar in de laatste strofe wordt toch nog winst geboekt. Bij het ouder worden heeft de dichter in zijn alleen zijn rust gevonden. Dat in tegenstelling tot het onrustig en verdwaasd zijn van de jeugd.

En dan: 't had zoveel erger kunnen zijn.

De winst heeft de smaak van het najaar. Het is geen overwinning, maar meer in de geest van de bundel waaruit het is genomen: Quiet though sad. Rust, maar met een vleug van weemoed. Dat geeft ook de laatste versregel weer. De gewonnen rust wordt beschreven vanuit zijn negatie, het nog ergere einde. Het herneemt het oude zeer van de miljarden voor ons. Ook hier spreekt een ironische understatement, waarin het meerdere vanuit het mindere wordt beschreven.

Naschrift

Ook nu vraag ik me af in hoeverre dit gedicht zich beperkt tot het individuele bestaan van de dichter of dat hier niet iets algemeens is verwoord over het menselijk bestaan.

De toon van het gedicht is weemoedig, maar niet pessimistisch. Het laat zien dat het menselijk bestaan uiteindelijk een alleen zijn is, maar dat dit lot niet hoeft af te schrikken of als pijn en gemis hoeft te worden ervaren. Het verlangen dat de dichter koesterde is op het eind toch nog op een wondere wijze vervuld. Hij heeft in het najaar de rust gevonden die hij zocht. Dat is het wonder dat het najaar voor iedereen die daarvoor gevoelig is in petto blijkt te hebben.

11 september 2012

Henriette Roland Holst: De zachte krachten zullen zeker winnen

De zachte krachten zullen zeker winnen
in 't eind - dit hoor ik als een innig fluistren
in mij: zo 't zweeg zou alle licht verduistren
alle warmte zou verstarren van binnen.

De machten die de liefde nog omkluistren
zal zij, allengs voortschrijdend, overwinnen,
dan kan de grote zaligheid beginnen
die w'als onze harten aandachtig luistren

in alle tederheden ruisen horen
als in kleine schelpen de grote zee.
Liefde is de zin van 't leven der planeten,
en mense' en diere'. Er is niets wat kan storen
't stijgen tot haar. Dit is het zeekre weten:
naar volmaakte Liefde stijgt alles mee.

Uit: Verzonken grenzen (1918)




Vooraf

Ik wil dit gedicht niet op zijn vorm bespreken, hoewel de eerste regel meteen al raak is met zijn assonantie van de zachte krachten. Het is een versregel die je, eenmaal gelezen, niet meer vergeet. Maar wat het vervolg betreft zal er veel op metrum en ritme aan te merken zijn. De versregels gaan soms stroef en veel lettergrepen moeten worden ingeslikt.

Wat mij vooral boeit is de inhoud. Er spreekt een groot idealisme uit om dit gedicht tegen de feiten in te schrijven. Het is 1918. De eerste wereldoorlog is nauwelijks voorbij. Van zachte krachten was geen sprake en zou er ook in het vervolg niet zijn. Het is alsof ze het heeft over een andere wereld, want goed beschouwd past dit gedicht ook in onze tijd niet. Je zou over die goedgelovigheid cynisch kunnen zijn. Niettemin klinkt er uit dit gedicht een zekerheid die intrigeert en uitnodigt om het toch nauwkeurig te lezen.

Elders stelde ik al vast dat poëzie vaak uit pijn en onmacht geboren wordt, uit de nood te constateren dat onrecht en geweld niet te stoppen zijn. De enige uitweg is dan de verbeelding, in dit geval de poëzie.

Analyse

De zachte krachten zullen zeker winnen
In ’t eind-

Dit gedicht is een van die gedichten die het moet hebben van de eerste versregel, die vervolgens een eigen bestaan gaat leiden. Ik noemde al de kracht van deze regel door zijn assonantie en verderop de alliteratie van zullen zeker.

Maar in feite loopt de zin via een enjambement door naar in ’t eind, wat enige beperking geeft aan de eerste regel. Het verschuift de overwinning naar een verre toekomst en overstijgt daarmee alle huidige bewijzen van het tegendeel.

Het gaat hier duidelijk om een strijd van krachten. De zachte krachten tegenover de krachten van geweld en onderdrukking. De overwinning zal blijkens dit gedicht echter plaats vinden op een ander niveau. Het zal bij definitie een geweldloze strijd zijn.

De zachte krachten zullen zeker winnen
in 't eind - dit hoor ik als een innig fluistren
in mij: zo 't zweeg zou alle licht verduistren
alle warmte zou verstarren van binnen.

Waarop is die zekerheid uit de eerste regel gebaseerd? Het is niet puur een wishful thinking, een projectie die nergens op gegrond is. Het is gebaseerd op een innerlijke ervaring, een stem die is als een innig fluisteren. Die stem blijkt de blijvende inspiratiebron en motivatie te zijn van de dichteres, die niet zonder dat zou kunnen leven.

 De machten die de liefde nog omkluistren
zal zij, allengs voortschrijdend, overwinnen,


De zachte krachten, die zeker zullen winnen blijken hier de krachten van de liefde te zijn. Er zijn machten die de liefde nog omkluisteren, dat is geboeid houden, maar zij is reeds bezig zich van die boeien te ontdoen.
De stemmen die de dichteres dat influisteren hebben iets visionairs. Ze geven op basis van haar intuïtie een noodzakelijke ontwikkeling aan ten goede. Liefde zal zeker overwinnen.

dan kan de grote zaligheid beginnen
die w'als onze harten aandachtig luistren

in alle tederheden ruisen horen
als in kleine schelpen de grote zee.



Aan het einde van deze strijd is er het visioen van een grote zaligheid. Dat moet zoiets zijn als de verbroedering van de mensheid, een bevrijding van alle onderlinge strijd en tegenstellingen.

Niet alleen de dichteres kan deze overwinning zeker weten en ervaren, ook iedereen kan dat. Maar hij zal, zoals zij, aandacht moeten schenken aan de zachte taal van de liefde en de tederheid.

Zo interpreteer ik tenminste het ruisen van tederheden. Dat komt overeen met het innig fluisteren uit de eerste strofe. Het fluisteren en het ruisen van de liefde accentueren dat zij zich als zacht en zwak manifesteert, maar in wezen een ontzagwekkende kracht vertegenwoordigt. Dat lees ik in de beeldspraak van het ruisen van de kleine schelp en de grote zee

 Liefde is de zin van 't leven der planeten,
en mense' en diere'. Er is niets wat kan storen
't stijgen tot haar. Dit is het zeekre weten:
naar volmaakte Liefde stijgt alles mee.


Het gedicht, dat de vorm heeft van een sonnet, krijgt hier een wending bij de laatste vier regels. Het visioen van de overwinning der zachte krachten wordt gevolgd door een algemene beschouwing over de liefde. Het functioneert als een soort verklaring van het voorafgaande.

De zekerheid van de eerste versregel wordt hier toegelicht door de vaststelling dat liefde in wezen de centrale zin is van al wat in de kosmos leeft. Dat sluit in dat ook mensen en dieren erdoor worden gedreven. Als gevolg zoekt alles haar en kan niets dat belemmeren.

Hier wordt het beeld van het stijgen gebruikt, waarbij alles wat laag is uiteindelijk, door liefde gedreven, zijn neerwaartse kracht zal verliezen en omhoog stijgen.

 Conclusie

Ik stelde dat poëzie vaak uit nood wordt geboren. De ervaring bijvoorbeeld van machteloosheid tegenover onrecht en onderdrukking. Poëzie kan dan een uitweg vormen. In de verbeelding wordt een wereld geschapen die aan die uitzichtloze situatie ontstijgt. Die wereld is geen verzinsel, maar reëel op grond van een innerlijk weten. In dit geval is dat de overtuiging dat uiteindelijk de liefde de overhand zal krijgen. De strijd tegen onrecht en onderdrukking wordt op een ander niveau gevoerd. De dichteres noemt dat de strijd van de zachte krachten.

Je kunt zeggen dat ook haar gedicht een zachte kracht is, maar tegelijkertijd een machtig wapen, als je moet constateren hoe haar poëzie, al is het maar met die ene versregel, mensen kan mobiliseren.