15 november 2011

J.Slauerhoff: Zeemans herfstlied



't Geweld van de wervelende vlagen
verwoest de weerloze bloemen
en plundert de steunende hagen,
De blanke meren vertroebelen.

Had ik nu een nederige hoeve
En kinderen spelende buiten,
Om aan de beregende ruiten
Gedachtloos gelukkig te toeven.

Na 't zwerven en stuurse staren
Over de eeuwige zee,
Na 't eindeloos tumult van gevaren:
De stilte van een vredige stee.

Maar het is anders geworden,
Mijn makkers zijn vroeg gestorven
Of in ander alleen—zijn verzworven.
Ik strandde in een dode stad,
Bewandel een eenzaam pad,
Vertrouwd met vergeten graven,
Omspeeld door zieltogende blaren.

Uit: Een eerlijk zeemansgraf





Analyse

De poëzie van Slauerhoff boeit me, omdat bij hem het thema zwerven een belangrijke rol vervult. Het staat hier voor het dichterlijke bestaan, dat zich niet vestigt of niet vestigen kan.
Dat zag ik in zijn gedicht Woningloze, waarin de dichter gedeeltelijk geen huis en haard wilde en gedeeltelijk door uitwendige omstandigheden tot dat bestaan gedoemd was.
Ik vraag me dus af in hoeverre dit beeld in dit gedicht wordt bevestigd.

Zeemans herfstlied.

De titel brengt je al op het spoor. Ook de zeeman is een zwerver, die geen blijvend tehuis heeft. Ook hier het avontuurlijke leven, dat op een of andere manier gewild is, maar dat een probleem gaat worden op het einde van het leven. Nergens een plaats waar je nog thuis bent en rust zou kunnen vinden.
Ook in Woninglooze werd een belangrijk deel van het gedicht aan het einde gewijd. Vandaar hier de titel Herfstlied. Het gedicht gaat over het einde van het dichterlijke leven. Ook de titel van de bundel Eerlijk zeemansgraf bevestigt dit. In beide gedichten is er dit perspectief van het graf als de uiteindelijke plaats van rust.

De vorm van het gedicht.

Het gedicht bestaat uit drie vierregelige strofen (kwatrijnen) met afwisselend gekruist en omarmend rijm. Die drie vormen een eenheid ten opzichte van de laatste zevenregelige strofe (septet). Terwijl de eerste drie strofen een regelmatig en zangerig ritme hebben, stokt dat in de laatste strofe geleidelijk.
Dat heeft ook met de inhoud te maken. De eerste drie strofen bewegen naar een idyllische rust van het tumultueuze zwerversleven. De aanhef van de laatste strofe geeft echter de wending aan: Maar het is anders geworden. De vermelde rust wordt niet bereikt, tenzij in het graf.

't Geweld van de wervelende vlagen…
Het gedicht begint met een natuurbeeld. En hoewel het zeer plastisch en realistisch is beschreven dient het in feite als metafoor voor wat volgt: het terneer gaan van het bestaan van de zeeman/dichter. Het gaat over geweld, verwoesting en plundering van al wat bloeide. Het uitzicht, dat helder was, vertroebelt.

Had ik nu een nederige hoeve…
Het woordje had luidt geen realiteit in, maar een veronderstelling. Het is een droom, de bekende droom van het kleine geluk van de nederige hoeve met vrouw en kinderen op de achtergrond. En het is de vraag of de dichter dit werkelijk voor zichzelf zou gewild hebben. Het moet eerder als contrast dienen met wat er werkelijk van hem geworden is. Dat gedachtloos gelukkig zijn past namelijk niet bij zijn zin voor avontuur.

Na 't zwerven en stuurse staren…
Deze strofe gaat door op de tegenstelling tussen werkelijkheid en droom, tussen de onrust van het zwervende zeemanschap en de gedroomde rust, tussen het tumultueuze leven op zee en de stilte van de nederige hoeve.

Maar het is anders geworden…
Ook hier de vraag in hoeverre dit ideaal van het huiselijke leven door omstandigheden is verkeken of dat de dichter dit van nature nooit als een echt ideaal heeft beschouwd.
Wat de eerste mogelijkheid betreft: er worden een aantal factoren genoemd die zijn lot zijn gaan bepalen, waarvan de voornaamste is de vereenzaming, het verlies van makkers, het alleen-zijn, het eenzame pad. Een andere factor die daar nauw mee samenhangt is het zich ver van het vaderland bevinden in een dode stad. Dat dode verwijst eveneens  naar vervreemding van het gangbare leven.

Vertrouwd met vergeten graven
De laatste twee regels komen weer terug op de herfstigheid van dit bestaan. De vergankelijkheid van dit leven, die wordt uitgedrukt in de vergeten graven, de zieltogende blaren.

Moeten we dit gedicht nu een triest verhaal noemen van een leven dat zijn kans op geluk en vrede gemist heeft? Mijns inziens zit er een zekere ironie in. De vraag namelijk die aan de lezer wordt gesteld of de dichter/zeeman werkelijk een ander bestaan had gewild dan dit. (zie ook: Dichterschap van J.C.Bloem).
Wellicht gaat het gedicht zonder meer uit van het feit dat ieder menselijk bestaan dit lot zal ondergaan. Ook het gevestigd bestaan ontkomt er niet aan dat ieder wonen relatief is en de mens in wezen alleen. De dichter maakt er zijn thema van.
Wat is hier poëzie? Dichten, een lied zingen in het uitzicht van het graf.
Wat is haar functie? Die tegenstrijdigheid van het leven met de dood als perspectief tot uitdrukking brengen.



23 oktober 2011

J.Slauerhoff: Woningloze



Alleen in mijn gedichten kan ik wonen,
Nooit vond ik ergens anders onderdak;
Voor de eigen haard gevoelde ik nooit een zwak,
Een tent werd door den stormwind meegenomen.

Alleen in mijn gedichten kan ik wonen.
Zoolang ik weet dat ik in wildernis,
In steppen, stad en woud dat onderkomen
Kan vinden, deert mij geen bekommernis.

Het zal lang duren, maar de tijd zal komen
Dat vóór den nacht mij de oude kracht ontbreekt
En tevergeefs om zachte woorden smeekt,
Waarmee ’k weleer kon bouwen, en de aarde
Mij bergen moet en ik mij neerbuig naar de
Plek waar mijn graf in ’t donker openbreekt.

Uit Serenade (1930)








Analyse

Vanuit mijn vraag wat poëzie is en wat haar functie is, wil ik ook dit gedicht analyseren. Daarbij gaat het mij minder om de vormkenmerken dan wel om de inhoud. Ik wil dan ook alleen die kenmerken ter sprake brengen, die mijns inziens van belang zijn voor de inhoud.

Het gedicht is in de vorm van een sonnet geschreven. Het heeft twee strofen van vier regels (kwatrijnen) en een zesregelige strofe (sextet). Tussen de twee kwatrijnen en het sextet is er inhoudelijk een wending.

In de twee kwatrijnen ligt het zwaartepunt op het leven van de dichter. In het sextet gaat het over zijn einde. Dat heeft voor het wonen van de dichter gevolgen. In het vervolg ga ik daar wat meer gedetailleerd op in.

Alleen in mijn gedichten kan ik wonen…
De titel woningloze is dus niet absoluut. Zijn gedichten zijn voor hem een vorm van wonen. Maar door het woord alleen worden wel alle andere gangbare vormen van wonen uitgesloten.

Voor de eigen haard gevoelde ik nooit een zwak…
Het motief waarom de dichter nergens anders kan wonen dan in zijn gedichten ligt dus gedeeltelijk bij de dichter zelf. Hij ziet een gevestigd bestaan met huis en haard, met vrouw en kinderen niet zitten. Die mogelijkheid heeft hij kennelijk uitgesloten.

Een tent werd door de stormwind meegenomen
Dit is een ander motief, dat hem verhindert te wonen. De dichter blijkt een trekker, een zwerver. Het onderdak is daarom niet vast, maar onzeker. Dat geeft het beeld van de tent weer. Hij is dus als zwerver afhankelijk van wisselende uitwendige factoren, die hij niet in de hand heeft. Dat geeft het beeld van de stormwind weer, die plotseling kan opsteken. Dat zijn bestaan die van een zwerver is wordt in de tweede strofe bevestigd door verblijf in wildernis, steppen, stad en woud.

Alleen in mijn gedichten kan ik wonen…
Die herhaling van de eerste zin geeft aan dat het nu echt om het wonen in gedichten gaat. Wanneer alle andere mogelijkheden zijn uitgeput, dan gaat het alleen hierom. Dat is de kernzin. Al herinner je dit gedicht niet meer, die regel moet je bijblijven.

Zolang ik weet…dat ik dat onderkomen kan vinden…
Op zijn zwerftocht vormen voor de dichter zijn gedichten dus zijn vaste onderkomen en rustpunt, zijn onzichtbaar dak boven het hoofd. Niets kan hem daarin nog deren.

Dat opent de vraag hoe we dat wonen precies moeten verstaan. Hoewel wonen op een uiterlijke plaats niet voor de dichter is weggelegd, zoekt hij toch te wonen, dat wil zeggen een veilige en vaste plaats te vinden, waar hij zich beschut voelt tegen alle zorgen en wisselvalligheden van het bestaan. Die mogelijkheid zoekt en vindt hij in zijn gedichten. Daarmee heeft hij het wonen verinnerlijkt, dat wil zeggen afhankelijk gemaakt van zijn dichterlijke verbeelding. Die verbeelding is een vermogen om woorden om te bouwen tot een geheel, een gedicht. In het sextet dat volgt wordt dat duidelijker.

Het zal lang duren, maar de tijd zal komen…
Hier ligt dus de wending van het gedicht. De dichter denkt aan later, omdat hij vreest dat bij het ouder worden dit dichterlijke vermogen niet meer in staat is hem die woning en beschutting te bieden: Dat vóór den nacht mij de oude kracht ontbreekt

En tevergeefs om zachte woorden smeekt…
De woning bestaat hier uit zachte woorden. Die moeten de dichter beschermen en met het harde bestaan verzoenen. Met die zachte woorden bouwt hij dus het gedicht tot zijn woning.

En de aarde mij bergen moet…
Wanneer de dichter dat creatieve vermogen gaat missen, dan is dat voor hem het einde, een innerlijke dood, omdat dit zijn enige onderdak was. Het alternatief is dan het donkere graf, dat zijn laatste woning moet worden.

Conclusie

Wat is hier poëzie, wat voor functie heeft het?

Waar het hier om gaat is de kracht van de dichterlijke verbeelding, die het bestaan bewoonbaar, dat is beleefbaar zal moeten maken. De dichter doet dat door beelden in woorden om te bouwen tot een huis, het gedicht. Hoewel een gedicht een uiterlijke vorm heeft., verwijst het naar iets innerlijks. De zachte woorden spreken een innerlijke ordening uit. Het feit dat de dichter erin kan wonen betekent dat hij zich via die verbeelding alleen maar beschermd kan voelen tegen het ongeordende dat het bestaan in wezen is.

Wanneer je nadenkt over wat wonen in diepste zin betekent, dan is dat innerlijke wonen wel de meest elementaire vorm.
Een visie op het donkere graf als laatste woning geeft de filosoof Roger Scruton :
 
Alle menselijke wezens koesteren een verlangen naar een thuis in deze wereld, waar ze zich beschermd voelen en een comfortabel gevoel hebben. Maar ze verlangen ook naar een eeuwig thuis, wat op een bepaalde manier compensatie biedt voor wat ze niet bereikt hebben, waar al het lijden en de teleurstellingen waardevol wonen. Zij ontwerpen een eeuwig huis als hun ware bestemming en bouwen dit tijdens hun leven in deze wereld'.