't
Geweld van de wervelende vlagen
verwoest de weerloze bloemen
verwoest de weerloze bloemen
en
plundert de steunende hagen,
De
blanke meren vertroebelen.
Had
ik nu een nederige hoeve
En
kinderen spelende buiten,
Om
aan de beregende ruiten
Gedachtloos
gelukkig te toeven.
Na
't zwerven en stuurse staren
Over
de eeuwige zee,
Na
't eindeloos tumult van gevaren:
De
stilte van een vredige stee.
Maar
het is anders geworden,
Mijn
makkers zijn vroeg gestorven
Of
in ander alleen—zijn verzworven.
Ik
strandde in een dode stad,
Bewandel
een eenzaam pad,
Vertrouwd
met vergeten graven,
Omspeeld
door zieltogende blaren.
Uit: Een
eerlijk zeemansgraf
De
poëzie van Slauerhoff boeit me, omdat bij hem het thema zwerven een belangrijke rol vervult. Het staat hier voor het
dichterlijke bestaan, dat zich niet vestigt of niet vestigen kan.
Dat
zag ik in zijn gedicht Woningloze, waarin
de dichter gedeeltelijk geen huis en haard wilde en gedeeltelijk door
uitwendige omstandigheden tot dat bestaan gedoemd was.
Ik
vraag me dus af in hoeverre dit beeld in dit gedicht wordt bevestigd.
Zeemans herfstlied.
De
titel brengt je al op het spoor. Ook de zeeman
is een zwerver, die geen blijvend tehuis heeft. Ook hier het avontuurlijke leven,
dat op een of andere manier gewild is, maar dat een probleem gaat worden op het
einde van het leven. Nergens een plaats waar je nog thuis bent en rust zou
kunnen vinden.
Ook
in Woninglooze werd een belangrijk
deel van het gedicht aan het einde gewijd. Vandaar hier de titel Herfstlied. Het gedicht gaat over het
einde van het dichterlijke leven. Ook de titel van de bundel Eerlijk zeemansgraf bevestigt dit. In
beide gedichten is er dit perspectief van het graf als de uiteindelijke plaats
van rust.
De vorm van het gedicht.
Het
gedicht bestaat uit drie vierregelige strofen (kwatrijnen) met afwisselend
gekruist en omarmend rijm. Die drie vormen een eenheid ten opzichte van de
laatste zevenregelige strofe (septet). Terwijl de eerste drie strofen een
regelmatig en zangerig ritme hebben, stokt dat in de laatste strofe
geleidelijk.
Dat
heeft ook met de inhoud te maken. De eerste drie strofen bewegen naar een
idyllische rust van het tumultueuze zwerversleven. De aanhef van de laatste
strofe geeft echter de wending aan: Maar
het is anders geworden. De vermelde rust wordt niet bereikt, tenzij in het
graf.
't Geweld van de wervelende vlagen…
Het
gedicht begint met een natuurbeeld. En hoewel het zeer plastisch en realistisch
is beschreven dient het in feite als metafoor voor wat volgt: het terneer gaan van
het bestaan van de zeeman/dichter. Het gaat over geweld, verwoesting en
plundering van al wat bloeide. Het uitzicht, dat helder was, vertroebelt.
Had ik nu een nederige hoeve…
Het
woordje had luidt geen realiteit in,
maar een veronderstelling. Het is een droom, de bekende droom van het kleine
geluk van de nederige hoeve met vrouw en kinderen op de achtergrond. En het is
de vraag of de dichter dit werkelijk voor zichzelf zou gewild hebben. Het moet
eerder als contrast dienen met wat er werkelijk van hem geworden is. Dat gedachtloos gelukkig zijn past namelijk niet
bij zijn zin voor avontuur.
Na 't zwerven en stuurse staren…
Deze
strofe gaat door op de tegenstelling tussen werkelijkheid en droom, tussen de
onrust van het zwervende zeemanschap en de gedroomde rust, tussen het
tumultueuze leven op zee en de stilte van de nederige hoeve.
Maar het is anders geworden…
Ook
hier de vraag in hoeverre dit ideaal van het huiselijke leven door
omstandigheden is verkeken of dat de dichter dit van nature nooit als een echt
ideaal heeft beschouwd.
Wat
de eerste mogelijkheid betreft: er worden een aantal factoren genoemd die zijn
lot zijn gaan bepalen, waarvan de voornaamste is de vereenzaming, het verlies
van makkers, het alleen-zijn, het eenzame
pad. Een andere factor die daar nauw mee samenhangt is het zich ver van het
vaderland bevinden in een dode stad. Dat
dode verwijst eveneens naar vervreemding
van het gangbare leven.
Vertrouwd met vergeten graven…
De
laatste twee regels komen weer terug op de herfstigheid van dit bestaan. De
vergankelijkheid van dit leven, die wordt uitgedrukt in de vergeten graven, de zieltogende blaren.
Moeten we dit gedicht nu een triest verhaal noemen van een leven dat zijn kans op geluk en vrede gemist heeft? Mijns inziens zit er een zekere ironie in. De vraag namelijk die aan de lezer wordt gesteld of de dichter/zeeman werkelijk een ander bestaan had gewild dan dit. (zie ook: Dichterschap van J.C.Bloem).
Wellicht
gaat het gedicht zonder meer uit van het feit dat ieder menselijk bestaan dit
lot zal ondergaan. Ook het gevestigd bestaan ontkomt er niet aan dat ieder
wonen relatief is en de mens in wezen alleen. De dichter maakt er zijn thema
van.
Wat is hier poëzie? Dichten, een lied zingen in het uitzicht van het graf.
Wat is haar functie? Die tegenstrijdigheid van het leven met de dood als perspectief tot uitdrukking brengen.
Wat is hier poëzie? Dichten, een lied zingen in het uitzicht van het graf.
Wat is haar functie? Die tegenstrijdigheid van het leven met de dood als perspectief tot uitdrukking brengen.