“O,
als ik dood zal, dood zal zijn
kom dan en fluister, fluister iets liefs,
mijn bleke ogen zal ik opslaan
en ik zal niet verwonderd zijn.
kom dan en fluister, fluister iets liefs,
mijn bleke ogen zal ik opslaan
en ik zal niet verwonderd zijn.
En ik zal niet verwonderd zijn;
in deze liefde zal de dood
alleen een slapen, slapen gerust
een wachten op u, een wachten zijn”.
Uit: Verzen 1912
Analyse
Dit gedicht bestaat uit twee
kwatrijnen. Het heeft een eenvoudig rijmschema. De kwatrijnen eindigen in de
eerste en laatste versregel op zijn.
Dus een herhaling van steeds hetzelfde rijmwoord. Een opmerkelijke verstechniek
is ook de herhaling van hetzelfde woord midden in de versregel. Het zijn die
woorden die het raamwerk, van dit gedicht vormen: dood/dood; fluister/fluister; slapen/slapen; wachten/wachten.
Daarbij worden nog eens de twee kwatrijnen aaneen gevoegd door de herhaling van
de regel en ik zal niet verwonderd zijn,
wat de overtuiging van de dichter dat de dood niet meer dan een slaap is
versterkt.
Door dit vele gebruik van de
herhaling van dezelfde woorden wordt er een meer dan normaal gewicht aan
gegeven, waardoor het geheel iets bezwerends krijgt.
Het
gedicht is gericht aan een u, die pas
in de laatste versregel in beeld komt. Die persoon blijft rijkelijk vaag. Gaat
het om een partner van de dichter? Wat we als lezer begrijpen is dat het gaat om
een liefdesverhouding, wanneer hij zegt:.
in deze liefde zal de dood
alleen een slapen, slapen gerust
een wachten op u, een wachten zijn”.
Op het eerste gezicht ben je geneigd
dit gedicht te lezen als het verzoek van de dichter tot een geliefde man of
vrouw om hem na zijn dood niet te verlaten, maar er op te vertrouwen dat hun beider
liefde de dood zal overwinnen.
Maar bij nader inzien is er meer
voor te zeggen dat dit gedicht zich niet richt tot een aardse geliefde maar de uitdrukking
is van een mystieke verhouding. De dichter richt zich in dat geval tot een
goddelijke aanwezigheid, die hij gedurende zijn leven in liefde gekoesterd
heeft. Hij is daarom zo overtuigd van het blijvende karakter van hun liefde dat
de dood geen einde betekent, maar slechts een slaap. Hij kan in de dood gerust slapen omdat hij erop vertrouwt dat
hij uit die slaap gewekt zal worden en voor altijd met zijn geliefde verenigd zal
zijn.
Natuurlijk kun je de persoon tot wie
het gedicht gericht is in het midden laten en het gedicht vooral zien als een
uitdrukking van het geloof in de eeuwigheid van de liefde. Maar ik vind het
moeilijk voorstelbaar hoe een achtergebleven geliefde bij een dode dat wakker fluisteren zou kunnen
bewerkstelligen.
Nabeschouwing
De afgelopen tijd analyseerde ik een
aantal gedichten die een uitgesproken mystiek karakter hadden. Met mystiek
bedoel ik dat die poëzie uitdrukking is van een betrokkenheid op een metafysische
werkelijkheid. Bij de analyse van een gedicht van P.N.Van Eijck, getiteld Gij zijt mij overal nabij, kwam ik op
het spoor dat zijn visie sterk was beïnvloed door de filosofie van Spinoza. Hij
blijkt niet de enige,want veel dichters omstreeks het begin van de vorige eeuw lieten
zich inspireren door zijn filosofie. Dat is ook het geval bij de dichter
Leopold.
De vraag rijst waarom die filosofie
zo’n aantrekkingskracht had voor het schrijven van poëzie. Wat ik begrijp is
dat de levensbeschouwing van Spinoza naast een rationele ook een mystieke kant
had. Zijn mystiek is aards, in tegenstelling tot de christelijke levensbeschouwing
die een onderscheid maakt tussen een aardse en bovenaardse werkelijkheid. Dat
maakt dat de filosofie van Spinoza geen dualisme kent, maar monistisch is. Dat
wil zeggen: alles is met elkaar verbonden en er is geen scheiding tussen de
wereld en het goddelijke. God is één met de wereld en de wereld is één met God.
Het is begrijpelijk dat deze visie mogelijkheden biedt voor de poëzie. De metafysische werkelijkheid waarop de poëzie zich richt is binnen deze wereld gelegen. Ik begrijp nu beter de uitspraak
van Martinus Nijhoff dat poëzie in veel gevallen een wereldlijke mystiek is.
Vanuit dit gezichtspunt is niets in deze wereld neutraal, maar alles is heilig.
Immers alles bestaat bij de gratie van een goddelijke grond, die een is met de
natuur.
Terugkerend naar het gedicht van
Leopold, veronderstel ik dat hij die goddelijke grond heeft ervaren en
liefgehad. Vertrouwend op die eenheid is hij ervan overtuigd dat hij door de
dood heen voorgoed met zijn geliefde zal worden verenigd.