15 maart 2017

J.H.Leopold: O, als ik dood zal, dood zal zijn


“O, als ik dood zal, dood zal zijn
kom dan en fluister, fluister iets liefs,
mijn bleke ogen zal ik opslaan
en ik zal niet verwonderd zijn.

En ik zal niet verwonderd zijn;
in deze liefde zal de dood
alleen een slapen, slapen gerust
een wachten op u, een wachten zijn”.

Uit: Verzen 1912

























Analyse

Dit gedicht bestaat uit twee kwatrijnen. Het heeft een eenvoudig rijmschema. De kwatrijnen eindigen in de eerste en laatste versregel op zijn. Dus een herhaling van steeds hetzelfde rijmwoord. Een opmerkelijke verstechniek is ook de herhaling van hetzelfde woord midden in de versregel. Het zijn die woorden die het raamwerk, van dit gedicht vormen: dood/dood; fluister/fluister; slapen/slapen; wachten/wachten. Daarbij worden nog eens de twee kwatrijnen aaneen gevoegd door de herhaling van de regel en ik zal niet verwonderd zijn, wat de overtuiging van de dichter dat de dood niet meer dan een slaap is versterkt.

Door dit vele gebruik van de herhaling van dezelfde woorden wordt er een meer dan normaal gewicht aan gegeven, waardoor het geheel iets bezwerends krijgt.

Het gedicht is gericht aan een u, die pas in de laatste versregel in beeld komt. Die persoon blijft rijkelijk vaag. Gaat het om een partner van de dichter? Wat we als lezer begrijpen is dat het gaat om een liefdesverhouding, wanneer hij zegt:. 

in deze liefde zal de dood
alleen een slapen, slapen gerust
een wachten op u, een wachten zijn”.

Op het eerste gezicht ben je geneigd dit gedicht te lezen als het verzoek van de dichter tot een geliefde man of vrouw om hem na zijn dood niet te verlaten, maar er op te vertrouwen dat hun beider liefde de dood zal overwinnen.

Maar bij nader inzien is er meer voor te zeggen dat dit gedicht zich niet richt tot een aardse geliefde maar de uitdrukking is van een mystieke verhouding. De dichter richt zich in dat geval tot een goddelijke aanwezigheid, die hij gedurende zijn leven in liefde gekoesterd heeft. Hij is daarom zo overtuigd van het blijvende karakter van hun liefde dat de dood geen einde betekent, maar slechts een slaap. Hij kan in de dood gerust slapen omdat hij erop vertrouwt dat hij uit die slaap gewekt zal worden en voor altijd met zijn geliefde verenigd zal zijn.

Natuurlijk kun je de persoon tot wie het gedicht gericht is in het midden laten en het gedicht vooral zien als een uitdrukking van het geloof in de eeuwigheid van de liefde. Maar ik vind het moeilijk voorstelbaar hoe een achtergebleven geliefde bij een dode dat wakker fluisteren zou kunnen bewerkstelligen.

Nabeschouwing

De afgelopen tijd analyseerde ik een aantal gedichten die een uitgesproken mystiek karakter hadden. Met mystiek bedoel ik dat die poëzie uitdrukking is van een betrokkenheid op een metafysische werkelijkheid. Bij de analyse van een gedicht van P.N.Van Eijck, getiteld Gij zijt mij overal nabij, kwam ik op het spoor dat zijn visie sterk was beïnvloed door de filosofie van Spinoza. Hij blijkt niet de enige,want veel dichters omstreeks het begin van de vorige eeuw lieten zich inspireren door zijn filosofie. Dat is ook het geval bij de dichter Leopold.

De vraag rijst waarom die filosofie zo’n aantrekkingskracht had voor het schrijven van poëzie. Wat ik begrijp is dat de levensbeschouwing van Spinoza naast een rationele ook een mystieke kant had. Zijn mystiek is aards, in tegenstelling tot de christelijke levensbeschouwing die een onderscheid maakt tussen een aardse en bovenaardse werkelijkheid. Dat maakt dat de filosofie van Spinoza geen dualisme kent, maar monistisch is. Dat wil zeggen: alles is met elkaar verbonden en er is geen scheiding tussen de wereld en het goddelijke. God is één met de wereld en de wereld is één met God.

Het is begrijpelijk dat deze visie mogelijkheden biedt voor de poëzie. De metafysische werkelijkheid waarop de poëzie zich richt is binnen deze wereld gelegen. Ik begrijp nu beter de uitspraak van Martinus Nijhoff dat poëzie in veel gevallen een wereldlijke mystiek is. Vanuit dit gezichtspunt is niets in deze wereld neutraal, maar alles is heilig. Immers alles bestaat bij de gratie van een goddelijke grond, die een is met de natuur.


Terugkerend naar het gedicht van Leopold, veronderstel ik dat hij die goddelijke grond heeft ervaren en liefgehad. Vertrouwend op die eenheid is hij ervan overtuigd dat hij door de dood heen voorgoed met zijn geliefde zal worden verenigd.