27 februari 2017

Jan Luyken: De ziele betracht de nabijheid Gods



Ik meende ook: de Godheid woonde verre,
In ene troon, hoog boven maan en sterre,
En hefte menigmaal mijn oog
Met diep verzuchten naar omhoog.

Maar toen Gij U beliefde te openbaren,
Toen zag ik niets van boven nedervaren,
Maar in de grond van mijn gemoed,
Daar werd het liefelijk en zoet.

Daar kwaamt Gij uit de diepten uitwaarts dringen
En als een bron mijn dorstig hart bespringen,
Zodat ik U, O God, bevond
Te zijn de grond van mijne grond.

Dies ben ik blij, dat Gij, mijn hoogbeminde,
Mij nader zijt dan al mijn naaste vrinden!
Was nu alle ongelijkheid voort
En ‘t harte rein gelijk het hoort,

Geen hoogte noch geen diepte zou ons scheiden:
Ik smolt in God, mijn Lief: wij werden beiden
Eén geest, één hemels vlees en bloed,
De wezenheid van Gods gemoed.

Dat moet geschiên! Och help, getrouwe Here,
Dat wij ons gans in Uwe wille keren!


















Analyse
De titel van dit gedicht roept al vragen op. De ziel betracht(schouwt) de nabijheid Gods. Is het bestaan van de ziel nog wel zo vanzelfsprekend, nu in deze tijd onze geestelijke functies aan het brein worden toegeschreven? Is het daarom wel zo evident dat de ziel zintuigen heeft en kan schouwen, zoals dat in de mystieke traditie het gebruik was? Ook de nabijheid Gods is twijfelachtig, nu men er steeds meer van uitgaat dat God dood is.
Als we de hedendaagse inzichten serieus nemen zouden we de analyse van dit gedicht moeten staken. Maar bij nader inzien zijn ook de hedendaagse inzichten niet meer dan hypotheses, hoewel ze vaak als voldongen feiten worden voorgesteld. Ze zijn dus ook een geloof en het kan geen kwaad daar het geloof van de dichter nog eens naast te plaatsen.

Ik meende ook: de Godheid woonde verre,
In ene troon, hoog boven maan en sterre,
En hefte menigmaal mijn oog
Met diep verzuchten naar omhoog.

Maar toen Gij U beliefde te openbaren,
Toen zag ik niets van boven nedervaren,
Maar in de grond van mijn gemoed,
Daar werd het liefelijk en zoet.


Dit gedicht heeft de vorm van een gebed. De dichter richt zich in diep verzuchten tot God, die hij met Gij aanspreekt. Ook in dit gedicht staan twee veronderstellingen tegenover elkaar. De eerste dat God troont in de hemel hoog, de andere dat God in de diepte van de ziel kan worden ervaren.
De dichter begint met de gangbare voorstelling, die hij toegeeft ook te hebben gehuldigd, dat God zijn zetel in de hoogte heeft. Het is de veronderstelling van een verheven transcendente God, die door zijn wezen ver van zijn schepselen verwijderd is. Die beeldspraak van God die hoog in de hemel woont is ruimtelijk en wordt vaak onwillekeurig letterlijk opgevat als een soort fysisch feit.
Al in de twee eerste strofen blijkt dat deze voorstelling voor de dichter niet werkt. Het is een inzicht waartoe iedereen na verloop van tijd wel moet komen. Ondanks alle verzuchtingen blijft de hemel leeg. De conclusie moet wel zijn dat Gods openbaring niet van boven komt.

Tegenover de traditionele voorstelling van de verheven God stelt de dichter die van de nabijheid Gods. Hij die verre was blijkt in feite nabij. Hij die hoog troont openbaart zich in het diepst van het gemoed. Hij die niet van boven antwoordde kan van binnen uit als liefelijk en zoet worden ervaren. Deze voorstelling gaat er kortom van uit dat God niet meer beleefd wordt als fysisch feit, maar als een werkelijkheid van de psyche, van de ziele zoals de dichter het noemt.

Daar kwaamt Gij uit de diepten uitwaarts dringen
En als een bron mijn dorstig hart bespringen,
Zodat ik U, O God, bevond
Te zijn de grond van mijne grond.

Dies ben ik blij, dat Gij, mijn hoogbeminde,
Mij nader zijt dan al mijn naaste vrinden!
Was nu alle ongelijkheid voort
En ‘t harte rein gelijk het hoort,


Het verzuchten van de dichter kun je zien als verlangen naar verlossing uit een persoonlijke nood. Tot verbazing van de dichter blijkt de vervulling van zijn verzuchten uit de diepten te komen. Die diepten in het meervoud duiden op de gelaagdheid van de eigen ziel. Ook dat is een ruimtelijk beeld. Die gelaagdheid heeft te maken met verschillende toestanden van het bewustzijn, waarin ook verborgen min of meer onbewuste lagen aanwezig zijn.

In dit gedicht heeft de dichter het over de grond van zijn ziel. Het ligt voor de hand dat zijn verzuchten naar Gods nabijheid uit die grond naar boven komt. Zijn verwondering bestaat hierin, dat hij ontdekt dat zijn zielegrond door een diepere grond wordt gedragen. Hij beseft dat God de grond is van zijn grond

Naast deze beweging naar de diepten is er ook een beweging omhoog, wanneer de dichter Gods aanwezigheid ervaart als een bron die zich uit de diepten naar boven dringt en het dorstige hart overstroomt.

Die nabijheid Gods blijkt nu meer nabij dan die van alle naaste vrienden. Dat houdt dus in dat de dichter in het eigen innerlijk een partner gevonden heeft, die hem van zijn verzuchtingen kan genezen en zijn ziel schoon kan wassen van alle ongeregelde verlangens.

Geen hoogte noch geen diepte zou ons scheiden:
Ik smolt in God, mijn Lief: wij werden beiden
Eén geest, één hemels vlees en bloed,
De wezenheid van Gods gemoed.


Dat moet geschiên! Och help, getrouwe Here,
Dat wij ons gans in Uwe wille keren!

In deze laatste strofen blijkt hoever de nabijheid Gods reikt voor de dichter. Er heeft een totale versmelting plaats tussen zijn ziel en God. Of anders gezegd de ziel van de dichter wordt geheel en al opgenomen in Gods eeuwige wezen.
Dat dit proces zich nog niet geheel heeft voltrokken blijkt uit de laatste regels, waarin de dichter de getrouwe Here bidt dat dit totaal moge geschieden, niet alleen voor hemzelf, maar voor al zijn lezers, met wie hij zich als een wij verbonden voelt.

Nawoord

Ik nam aan dat dit mystieke gedicht nog steeds geschikt is voor deze tijd. Het kan geen kwaad om het advies van de 17e-eeuwse dichter te volgen om je heil niet meer buiten maar binnen te zoeken. Dat wil zeggen de innerlijkheid te cultiveren. Het gaat hier om een ervaring van de ziel. Je hoeft die niet fysiologisch te verklaren om te weten dat het werkt. Mystiek is van alle tijden. Ik denk dat iedereen tot deze ervaring kan komen als je het advies van de dichter volgt.