Een man vroeg waar
het gedicht zat. Het was nacht, ik had al
uren niet geslapen. Ik zat rechtop en
schreef. Waar
zat het primaire,
het bestendigste gedicht,
dat ik nu al weer
moest schrijven?
Hij legde zijn
vingers op mijn borst, bewoog ze traag naar
het hart - ik schoot
in de lach. Daar toch niet, zei ik.
Daar zit wat
afleidt: een warm huis. Een tuin
omzoomd met bomen,
een moeder
die taarten bakt en
altijd blijft.
Waar, vroeg de man.
Waar dan? Hij raakte ongeduldig hals,
hoofd, gleed met vingers langs mijn oren,
woelde
door mijn haar. Ik
schreef, zei niets.
Het
gedicht zit waar je wacht te worden aangeraakt.
Verhongert daar.
Uit: Meervoudig afwezig 2017
Analyse
Ook dit gedicht gaat over poëzie en
daarmee over het afwezige. Het gaat over zoeken naar de onbekende oorsprong van
de poëzie.
Een man vroeg waar het gedicht zat. Het was nacht, ik
had al
uren niet geslapen. Ik zat rechtop en schreef. Waar
zat het primaire, het bestendigste gedicht,
dat ik nu al weer moest schrijven?
Het
gedicht gaat om de vraag: Waar zit het
gedicht? Anders gesteld: Waar zit de
bron van poëzie? Zowel de dichter als een
man stellen die vraag. Hoewel de vraag gelijk is, komt ze vanuit een geheel
verschillende instelling voort. De dichter wordt gedreven door een heilig moeten om dat primaire, bestendigste gedicht te vinden. Het is een vraag die van
binnen uit komt.
Voor
de man ligt dat anders. Zijn vraag heeft veel meer uiterlijke motieven. Hij
wordt eerder gedreven door nieuwsgierigheid of onbegrip, nu hij de dichter, een
vrouw, zo slapeloos in de nacht ziet worstelen om haar gedicht te vinden.
Het
bijzondere is dat het gaat om een man.
Het gebruik van het onbepaald lidwoord doet onpersoonlijk en afstandelijk aan,
alsof de dichter geen intieme relatie met de man heeft en hij niet met de
dichter.
Hij legde zijn vingers op mijn borst, bewoog ze traag
naar
het hart - ik schoot in de lach. Daar toch niet, zei
ik.
Daar zit wat afleidt: een warm huis. Een tuin
omzoomd met bomen, een moeder
die taarten bakt en altijd blijft.
Maar een bepaald soort intimiteit is
de man niet vreemd. Hij raakt haar fysiek aan, legt zijn vingers op haar borst en zoekt haar hart, alsof het
gedicht daar te vinden zou zijn. De dichter moet lachen om zoveel onbegrip. Haar
antwoord is dat het hart juist afleidt
van haar dichten. Het hart vertegenwoordigt voor haar warmte, huiselijkheid, moederschap. Het is aarde gebonden. Het
gedicht dat zij zoekt komt uit een ander gebied.
Waar, vroeg de man. Waar dan? Hij raakte ongeduldig
hals,
hoofd, gleed met vingers langs mijn oren, woelde
door mijn haar. Ik schreef, zei niets.
Het wordt duidelijk dat de man langs
deze weg het gedicht nooit zal kunnen vinden. Poëzie zit niet aan de
oppervlakte en is niet te verklaren vanuit iets fysieks of materieels. Dat
misverstand zat er vanaf het begin al in.
Het gedicht zit waar je wacht te
worden aangeraakt.
Verhongert daar.
Het gedicht wordt dus niet naderbij
gebracht door de aanraking van een man. Maar door welke aanraking dan wel?
Dichten is een individueel,
persoonlijk proces. In dit gedicht moet de dichter wachten op een aanraking
die wel van binnen uit moet komen, vanuit een gebied dat dieper ligt dan het
rationeel bewuste, een gebied waar alleen maar beelden zijn en geen begrippen.
De dichter wordt gedreven om het primaire, het bestendigste gedicht
te zoeken, maar kan niet altijd aan dat hoge streven beantwoorden. Zolang dat
niet gebeurt verhongert het gedicht. Het vraagt om gevoed te worden.
Ik veronderstel dat de dichter zich in
dit gedicht verzet tegen een puur materiële verklaring van het verschijnsel
poëzie. Alsof haar plaats ooit in het menselijk brein te lokaliseren zou zijn
en volledig te verklaren.
In haar gedicht Handelingen uit dezelfde bundel stelt ze al vast dat het gebied dat
raakt aan het mysterie van de oorsprong niet anders betreden kan worden dan via
vermoedens. Op dit gebied blijkt de fysische
wetenschap ontoereikend.
Zoiets blijkt ook uit het laatste
gedicht van de bundel, getiteld: Het is hen niet ontgaan, waarin de dichter op ironische wijze vaststelt hoe men
via het hersenonderzoek zaken van de geest zo nauwgezet mogelijk poogt te
lokaliseren.
Ze hebben de locatie
na jaren van zoeken nu toch getraceerd;
die bleek volmaakt
cirkelvormig, door de duistere gebieden
van de hersenen
omsloten, nabij het eiland van Reil:
ze hebben de positie
chemisch gemarkeerd.
Ze zullen het ons
tonen, we zullen weer versteld staan, zodra ze
dat apparaat aan de
praat, die snoeren uit de knoop,
dat beeldscherm
aangesloten, netwerk verbonden, verbaasd
dat het vergeten zo
nauwgezet te lokaliseren valt, tot zelfs
de precieze omtrek,
het exacte midden en hoe
het onthouden daar
omheen ligt
prachtig als een
ring om
niemands vinger.