Vooraf
In
mijn blog Over Poëzie analyseer ik afzonderlijke
gedichten. Mijn vraag daarbij is wat dichters in hun gedichten zelf over poëzie
te zeggen hebben. Zoals te verwachten was, is er geen eenduidig antwoord op die
vraag. Toch is er één aspect van poëzie dat ik vaak tegenkom. Poëzie cirkelt
rondom een leegte, niet het totale niets,
maar de afwezigheid van iets wat er zou moeten zijn en van wat verwacht wordt
of vermoed. Kortom: poëzie betrekt zich vaak op iets wat ontbreekt.
Onlangs
stuitte ik op een bundel gedichten met de titel Meervoudig afwezig van Ester
Naomi Perquin. De titel suggereerde dat het in de bundel zou gaan over
vormen van afwezigheid, of anders
gezegd een gebrek aan aanwezigheid. Die afwezigheid komt in verschillende
gedichten terug. Dat bracht me op het idee om de bundel in zijn geheel eens te
verkennen op dit thema.
De
gedichten in de bundel zijn onderverdeeld in twee groepen: 1 De Delen en 2 Het Totale. Die twee afdelingen worden voorafgegaan door een
gedicht dat je een inleiding zou
kunnen noemen. Daarin wordt de indeling in Delen
en Het Totale voorbereid. Het gedicht
heeft geen titel, maar begint met Onze
professor legde het nog één keer uit. Ik ben dus nieuwsgierig wat de
professor uitlegt.
Onze professor legde het nog één
keer uit.
'De
aard van de afwezigheid, dames en heren,
is
zodanig afhankelijk van ons verdwijnen
dat
zij niet valt waar te nemen.'
Er
viel een lange stilte in de zaal. Niemand stelde een vraag.
De
professor staarde nadenkend naar een TL-buis
boven
zijn hoofd. Wij begonnen onze spullen
in
te pakken, op te staan.
'Overigens'
zei hij. 'Valt wat blijft, vanwege onze neiging
tot
halfslachtigheid, vaak niet goed waar te nemen.
Denkt
u bijvoorbeeld aan de maan.'
Wij
bewogen ons richting de deur, iemand knipte het licht vast uit.
'U
zult de grootheid niet in het totale vinden,'
sprak
de professor luid.'Maar het totale in de delen!'
Wij
zetten onze telefoons weer aan, talloze berichten rijker.
Iemand
haalde een fles cola uit zijn tas.
'Een
olifant,' zei hij nog zacht, 'lijkt pas de olifant die hij
daadwerkelijk
is wanneer u
wegens
kijken door een sleutelgat
een
groot deel van hem mist.'
Analyse
Onze
professor legde het nog één keer uit.
Het hoorcollege
loopt ten einde. Er is een vermoeden dat niet ieder student alles heeft gevolgd,
laat staan begrepen. De professor is zich daarvan bewust. Vandaar die bijna
wanhopige zin: Ik leg het nog één keer
uit
'De
aard van de afwezigheid, dames en heren,
is
zodanig afhankelijk van ons verdwijnen
dat
zij niet valt waar te nemen.'
Een
hoorcollege kent verschillende vormen van afwezigheid.
Even afgezien van totale absentie, een fysieke afwezigheid dus, zijn er vele
gradaties van mentale afwezigheid. Die
valt moeilijk waar te nemen, omdat de student er weliswaar fysiek is, maar met
zijn gedachten ver weg kan zijn. Hij of zij verdwijnt dan voor een deel.
Er
viel een lange stilte in de zaal. Niemand stelde een vraag.
De
professor staarde nadenkend naar een TL-buis
boven
zijn hoofd. Wij begonnen onze spullen
in
te pakken, op te staan.
De lange
stilte in de zaal bevestigt de mentale afwezigheid van de studenten. Het
opstaan en het inpakken van de spullen zijn duidelijke tekenen dat zij al elders zijn en dat hun afwezigheid steeds grotere vormen begint aan te nemen.
'Overigens'
zei hij. 'Valt wat blijft, vanwege onze neiging
tot
halfslachtigheid, vaak niet goed waar te nemen.
Denkt
u bijvoorbeeld aan de maan.'
Desondanks
blijft de professor doorgaan. Met die neiging
tot halfslachtigheid moet hij wel doelen op de neiging van de
studenten om met hun aandacht op meer plaatsen tegelijk te zijn, of anders
gezegd de moeilijkheid of zelfs onmogelijkheid de aandacht bij één ding
tegelijk te houden. Het probleem dus om hier en nu totaall bij iets aanwezig te zijn.
Hij
gebruikt hier het beeld van de maan, die nooit totaal te zien is. Zij
verschijnt in schijngestalten, zodat slechts ten dele kan worden waargenomen hoe
zij in haar totale gedaante is.
Wij
bewogen ons richting de deur, iemand knipte het licht vast uit.
'U
zult de grootheid niet in het totale vinden,'
sprak de professor luid.'Maar het
totale in de delen!'
Het uitknippen van het licht demonstreert
dat de studenten het hoorcollege nu echt voor gezien houden. Zo niet de
professor die nog luid iets toevoegt aan zijn betoog over het waarnemen der
dingen. Nu het blijvende niet in zijn
totaliteit kan worden waargenomen blijft er geen andere mogelijkheid dan het te
zoeken middels de verschijningsvorm van de delen .
Wij
zetten onze telefoons weer aan, talloze berichten rijker.
Iemand
haalde een fles cola uit zijn tas.
'Een
olifant,' zei hij nog zacht, 'lijkt pas de olifant die hij
daadwerkelijk
is wanneer u
wegens
kijken door een sleutelgat
een
groot deel van hem mist.'
Terwijl
de studenten met hun telefoons al in een andere wereld zijn, verduidelijkt de
professor nog zwakjes met een voorbeeld hoe je die verhouding tussen het totale en zijn delen kunt zien.
Wat wil
de professor nu duidelijk maken met zijn uitleg? Ik denk dat je het laatste
voorbeeld als de kern van zijn betoog moet beschouwen. Ieder waarnemen is als
het kijken door een sleutelgat. Door
die beperking mis je altijd een deel van het totaal. Wat ontbreekt moet je
erbij denken. En wat blijkt? Die verbeelding geeft je een beter beeld van het
totaal dan wanneer je het reële in al zijn nuchterheid zou waarnemen.
Legt
de dichter in het laatste beeld niet de vinger op wat poëzie is? Poëzie begeeft
zich in dat gebied van de werkelijkheid dat ontbreekt en gemist wordt. In het
voorbeeld van de olifant blijkt dat een geweldig groot gebied te zijn, waarbij
we op de verbeelding zijn aangewezen. Het gaat hier om vermoedens, verlangens, intuïties.
Maar als we de professor mogen geloven krijgen we op die manier een beter beeld
van de totale werkelijkheid.
Zie verder het gedicht: Wegens logistieke problemen
Zie verder het gedicht: Wegens logistieke problemen