11 april 2016

Gerard Reve: Dagsluiting



Eigenlijk geloof ik niets,
en twijfel ik aan alles, zelfs aan U.
Maar soms, wanneer ik denk dat Gij waarachtig leeft,
dan denk ik, dat Gij Liefde zijt, en eenzaam,
en dat, in dezelfde wanhoop, Gij mij zoekt
zoals ik U.






Analyse

De typische term dagsluiting dateert nog van de vaste gewoonte van christelijke omroepen om het tv-programma af te sluiten met een overweging, die vaak een stichtelijke strekking had. De titel verplaatst de lezer naar de avond, wanneer al het werk is gedaan en er tijd is voor bezinning. Gezien de inhoud is het gedicht een soort avondgebed.

Het wordt snel duidelijk dat de dichter een heel eigen interpretatie wil geven aan deze vorm van dagsluiting, wanneer hij stelt: eigenlijk geloof ik niets, en twijfel ik aan alles, zelfs aan U. Dit wordt een ander soort overweging dan de gangbare. De dichter vertrekt vanuit het nulpunt van ongeloof en twijfel. Dit zou wel eens het enige goede uitgangspunt kunnen zijn, omdat hij nu vrijelijk zijn eigen visie naar voren kan brengen.

Dit gedicht bestaat uit twee zinnen, die een schijnbare tegenstelling vormen: Eigenlijk geloof ik niets… staat tegenover: Maar soms denk ikHoe valt deze paradox te verklaren, wanneer je een God aanspreekt in wie je niet gelooft? Je kunt geloven op verschillende manier interpreteren. Wanneer de dichter beweert niet te geloven en aan alles te twijfelen, zelfs aan de God, ligt dat op een ander vlak dan wanneer hij Hem daarna als Liefde toespreekt. Je kunt aan die laatste aanroeping een zekere vorm van geloof niet ontzeggen, maar het is een andere manier van geloven.

De dichter wil hier kennelijk loskomen van de traditionele betekenis van geloven die samenhangt met alles wat men godsdienst noemt. Dat houdt in: het aanvaarden van externe, objectiveerbare geloofswaarheden.

Het geloof dat de dichter zoekt is meer persoonlijk en gericht op een puur innerlijke beleving. Het laat ook twijfel toe door te stellen dat hij niets zeker weet. Zijn vertrek vanuit het nulpunt van het niet-weten kan hem meer inzicht bieden in wat hij wanhopig aan het zoeken is. Het blijkt in wezen een zoeken naar een geliefde die zijn diepste verlangen totaal kan vervullen.

Door het besef dat God Liefde is vindt er in de laatste versregels een opvallende overeenkomst plaats. De dichter kent aan zichzelf en aan de God die hij toespreekt soortgelijke gevoelens toe, namelijk eenzaamheid en wanhopig zoeken. Zo ziet hij zijn eigen gemoedstoestand in de God die hij toespreekt weerspiegeld en kan hij Hem als een menselijke en daarom beminnenswaardige God ervaren.

Uit de vaststelling dat God Liefde is volgt ook dat Hij zich afhankelijk heeft gemaakt van de mensen die Hij liefheeft. In dit liefdesverlangen horen ook eenzaamheid en wanhoop. Wordt hier aan God een zwakte toegekend? Je kunt het eerder zien als Zijn kracht. Door zich zo om de mens te bekommeren openbaart Hij een nieuwe dimensie van zijn Wezen. Hij is niet zonder meer de onbewogen Beweger van het Al, maar een Persoon die Zijn liefde wil delen. Dat biedt  voor de dichter mogelijkheden voor een geheel nieuwe interactie.

Dit gedicht kan dan alsnog dienen als Dagsluiting.  Wanneer de lezer zich net als de dichter op het einde van de dag wanhopig en eenzaam voelt, kan hij nu gerust de slaap vatten, wetende dat hij bemind wordt.