Eigenlijk geloof ik niets,
en twijfel ik aan alles, zelfs aan U.
Maar soms, wanneer ik denk dat Gij waarachtig leeft,
dan denk ik, dat Gij Liefde zijt, en eenzaam,
en dat, in dezelfde wanhoop, Gij mij zoekt
zoals ik U.
Analyse
De typische
term dagsluiting dateert nog van de vaste gewoonte van christelijke
omroepen om het tv-programma af te sluiten met een overweging, die vaak een
stichtelijke strekking had. De titel verplaatst de lezer naar de avond, wanneer
al het werk is gedaan en er tijd is voor bezinning. Gezien de inhoud is het
gedicht een soort avondgebed.
Het wordt snel
duidelijk dat de dichter een heel eigen interpretatie wil geven aan deze vorm
van dagsluiting, wanneer hij stelt: eigenlijk geloof ik niets, en twijfel ik
aan alles, zelfs aan U. Dit wordt een ander soort overweging dan de
gangbare. De dichter vertrekt vanuit het nulpunt van ongeloof en twijfel. Dit
zou wel eens het enige goede uitgangspunt kunnen zijn, omdat hij nu vrijelijk
zijn eigen visie naar voren kan brengen.
Dit gedicht bestaat
uit twee zinnen, die een schijnbare tegenstelling vormen: Eigenlijk geloof ik niets… staat tegenover: Maar soms denk ik…Hoe valt deze paradox te verklaren, wanneer je
een God aanspreekt in wie je niet gelooft? Je kunt geloven op verschillende manier interpreteren. Wanneer de dichter
beweert niet te geloven en aan alles te
twijfelen, zelfs aan de God, ligt dat op een ander vlak dan wanneer hij Hem
daarna als Liefde toespreekt. Je kunt aan die laatste aanroeping een
zekere vorm van geloof niet
ontzeggen, maar het is een andere manier van geloven.
De dichter wil
hier kennelijk loskomen van de traditionele betekenis van geloven die samenhangt
met alles wat men godsdienst noemt. Dat houdt in: het aanvaarden van externe,
objectiveerbare geloofswaarheden.
Het geloof
dat de dichter zoekt is meer persoonlijk en gericht op een puur innerlijke
beleving. Het laat ook twijfel toe door te stellen dat hij niets zeker weet. Zijn vertrek vanuit het
nulpunt van het niet-weten kan hem
meer inzicht bieden in wat hij wanhopig aan het zoeken is. Het blijkt in wezen een
zoeken naar een geliefde die zijn diepste verlangen totaal kan vervullen.
Door het
besef dat God Liefde is vindt er in de laatste versregels een opvallende
overeenkomst plaats. De dichter kent aan zichzelf en aan de God die hij
toespreekt soortgelijke gevoelens toe, namelijk eenzaamheid en wanhopig zoeken.
Zo ziet hij zijn eigen gemoedstoestand in de God die hij toespreekt weerspiegeld en
kan hij Hem als een menselijke en daarom beminnenswaardige God ervaren.
Uit de
vaststelling dat God Liefde is volgt ook
dat Hij zich afhankelijk heeft gemaakt van de mensen die Hij liefheeft. In dit liefdesverlangen horen ook eenzaamheid en wanhoop. Wordt hier aan God een
zwakte toegekend? Je kunt het eerder zien als Zijn kracht. Door zich zo om de mens te bekommeren openbaart Hij een nieuwe dimensie van zijn
Wezen. Hij is niet zonder meer de onbewogen Beweger van het Al, maar een Persoon die Zijn
liefde wil delen. Dat biedt voor de
dichter mogelijkheden voor een geheel nieuwe interactie.
Dit gedicht
kan dan alsnog dienen als Dagsluiting. Wanneer de lezer zich net als de dichter op het einde van de dag wanhopig
en eenzaam voelt, kan hij nu gerust de slaap vatten, wetende dat hij bemind wordt.