4 januari 2016

Martinus Nijhoff: Het derde land



Zingend en zonder herinnering
Ging ik uit het eerste land vandaan,
Zingend en zonder herinnering

Ben ik het tweede land ingegaan,
O God, ik wist niet waarheen ik ging
Toen ik dit land ben ingegaan.

O God, ik wist niet waarheen ik ging
Maar laat mij uit dit land vandaan,
O laat mij zonder herinnering

En zingend het derde land ingaan.

Uit: Vormen 1924






Analyse

Het verlangen naar het derde land

In dit gedicht gaat het over drie landen. Gezien de titel is het de dichter vooral te doen om het derde land, dat hij zingend en zonder herinnering verlangt binnen te gaan. De dichter ziet zichzelf als een zanger. Hij probeert het leven in een lied te vangen. Zijn gedichten zijn er de neerslag van. De herinnering vormt daarbij echter een hinderpaal, want hij zou het liefst zonder herinnering willen zingen en leven.

De lezer moet in eerste instantie maar raden wat hij zich bij die drie landen moet voorstellen. Je kunt er verschillende kanten mee heen, maar het ligt niet voor de hand ze letterlijk te nemen. Die landen lijken eerder symbool van achtereenvolgende fasen in het leven van de dichter en met name van zijn poëzie, daar hij steeds zingend door de landen wil gaan. Hij heeft het eerste land verlaten. Daar leefde hij zonder herinnering. Dat zou er op kunnen duiden dat hij in zijn jeugd onbezorgd en onbevangen was en dat ook zijn poëzie dat ademde. Hij zou dan graag die natuurlijkheid weer willen terugwinnen.

Het tweede land is dan het land waarin hij als volwassene leeft en zich ook als dichter heeft ontwikkeld. Hij is daar blijkbaar niet helemaal gelukkig mee. Het is de herinnering die hem parten speelt. Daardoor heeft hij die onbevangenheid verloren die hij in het eerste land bezat. Hoewel herinnering vaak als positief wordt ervaren, heeft ze voor de dichter een negatieve lading. Ik veronderstel dat hij in dat tweede land allerlei dwaalwegen is gegaan, gezien zijn verzuchting: O God, ik wist niet waarheen ik ging. Het is moeilijk om in dit land doel en richting te bepalen met als gevolg dat men gauw de juiste weg kwijt raakt. Waarschijnlijk wil de dichter de herinnering aan die dwaalwegen en zorgen uit zijn bewustzijn bannen om weer die oorspronkelijke frisheid te herwinnen.

Maar het gedicht is ook een soort gebed waarin de dichter zich tot God wendt in zijn verlangen om vanuit dit land, waarin hij als het ware vervreemd is van zijn oorsprong, het derde land in te gaan. Maar daaruit blijkt dat hij niet uit eigen kracht dat land binnen zal kunnen treden. Wat trekt de dichter dan zo aan in dat derde land? Ik veronderstel dat hij daar verlost zal zijn van de last van de tijd. De herinnering confronteert je namelijk met de tijdelijkheid van alles. Ze is een bonte verzameling van momenten, goede en slechte. Wat de dichter verlangt is weer die tijdloze eenheid te herwinnen, die hij in oorsprong ervoer zonder de veelvormige ballast van de herinnering.

De dichter is in zijn poëzie vaak geboeid geweest door het beeld van het kind dat voor hem een metafoor was voor een dieper innerlijk weten, getuige zijn gedicht Het kind en ik. Het is een beeld van een meer oorspronkelijk bewustzijn, een vermogen dat de tijd overstijgt. Dat is de bron waaruit hij wil dichten. In gezegende momenten vormt zijn poëzie daar de neerslag van.


Ik vraag me af of die oorspronkelijk bron niet iets universeels en archetypisch is. Dan zou iedereen, dichter of niet, op genadige momenten toegang kunnen hebben tot dit derde land.