Zingend en zonder herinnering
Ging ik uit het eerste land vandaan,
Zingend en zonder herinnering
Ben ik het tweede land ingegaan,
O God, ik wist niet waarheen ik ging
Toen ik dit land ben ingegaan.
O God, ik wist niet waarheen ik ging
Maar laat mij uit dit land vandaan,
O laat mij zonder herinnering
Het verlangen naar het derde land
In dit gedicht gaat het over drie
landen. Gezien de titel is het de dichter vooral te doen om het derde land, dat hij zingend en zonder herinnering verlangt
binnen te gaan. De dichter ziet zichzelf als een zanger. Hij probeert het leven in een lied te vangen. Zijn
gedichten zijn er de neerslag van. De herinnering
vormt daarbij echter een hinderpaal, want hij zou het liefst zonder herinnering willen zingen en
leven.
De lezer moet in eerste instantie maar
raden wat hij zich bij die drie landen moet voorstellen. Je kunt er
verschillende kanten mee heen, maar het ligt niet voor de hand ze letterlijk te nemen. Die landen lijken eerder symbool van achtereenvolgende
fasen in het leven van de dichter en met name van zijn poëzie, daar hij steeds zingend door de landen wil gaan. Hij
heeft het eerste land verlaten. Daar leefde hij zonder herinnering. Dat zou er op kunnen duiden dat hij in zijn
jeugd onbezorgd en onbevangen was en dat ook zijn poëzie dat ademde. Hij zou
dan graag die natuurlijkheid weer willen terugwinnen.
Het tweede land is dan het land waarin hij als
volwassene leeft en zich ook als dichter heeft ontwikkeld. Hij is daar
blijkbaar niet helemaal gelukkig mee. Het is de herinnering die hem parten speelt. Daardoor heeft hij die onbevangenheid
verloren die hij in het eerste land bezat. Hoewel herinnering vaak als positief
wordt ervaren, heeft ze voor de dichter een negatieve lading. Ik veronderstel
dat hij in dat tweede land allerlei dwaalwegen is gegaan, gezien zijn
verzuchting: O God, ik wist niet waarheen
ik ging. Het is moeilijk om in dit land doel en richting te bepalen met als
gevolg dat men gauw de juiste weg kwijt raakt. Waarschijnlijk wil de dichter de
herinnering aan die dwaalwegen en zorgen uit zijn bewustzijn bannen om weer die
oorspronkelijke frisheid te herwinnen.
Maar het gedicht is ook een soort gebed
waarin de dichter zich tot God wendt in zijn verlangen om vanuit dit land, waarin
hij als het ware vervreemd is van zijn oorsprong, het derde land in te gaan.
Maar daaruit blijkt dat hij niet uit eigen kracht dat land binnen zal kunnen
treden. Wat trekt de dichter dan zo aan in dat derde land? Ik veronderstel dat
hij daar verlost zal zijn van de last van de tijd. De herinnering confronteert je namelijk met de tijdelijkheid
van alles. Ze is een bonte verzameling van momenten, goede en slechte. Wat de
dichter verlangt is weer die tijdloze eenheid te herwinnen, die hij in
oorsprong ervoer zonder de veelvormige ballast van de herinnering.
De dichter is in zijn poëzie vaak
geboeid geweest door het beeld van het kind
dat voor hem een metafoor was voor een dieper innerlijk weten, getuige zijn
gedicht Het kind en ik. Het is een
beeld van een meer oorspronkelijk bewustzijn, een vermogen dat de tijd
overstijgt. Dat is de bron waaruit hij wil dichten. In gezegende momenten vormt
zijn poëzie daar de neerslag van.
Ik vraag me af of die oorspronkelijk
bron niet iets universeels en archetypisch is. Dan zou iedereen, dichter of
niet, op genadige momenten toegang kunnen hebben tot dit derde land.