De dagen tussen Kerstmis en
nieuwjaar
Zijn van een druk, die niet meer
is te ontvlieden
Van al de ellende der vergane
zwaar
En zonder hoop op wat de
aanstaande bieden.
En er is niets wat nog
vertroosting heeft
Dan één gedachte in deze doodse
tijden:
Wat ook het latere te lijden
geeft—
Al wat men leed kan men niet
weder lijden.
Men staart door hoe lang al
dezelfde ruit
Naar smeltend ijs en mist en
grauwe landen;
Men doet het licht aan, sluit de
wereld uit
En voelt nog meer de klem der
kamerwanden.
Analyse
In mijn analyse van het gedicht November kwam ik al tot de vaststelling dat de dichter Bloem vaak de gang van de seizoenen gebruikt als beeld van het menselijk leven. Met name de laatste maanden van het jaar, verbeelden met hun regens, smeltend ijs, mist en grauwe landschappen, een bestaan, dat gesloten is en niet veel meer te verwachten heeft dan het einde, waarin men gelaten zijn lijden moet verduren. In dit gedicht wordt die geslotenheid in beeld gebracht door de benauwenis van vier kamerwanden en het uitzicht op mist en grauwe landen.
Al eerder heb ik
verondersteld dat de dichter Bloem vaak gebruik maakt van een zekere ironie.
Daarmee bedoel ik een vorm van overdrijving die de lezer indirect aan het
denken wil zetten. De beschrijving van het leven wordt hier opzettelijk in de
meest sombere kleuren geschilderd en ontdaan van iedere hoop op vertroosting,
of het moest de gedachte zijn dat men al
wat men leed niet meer kan lijden. Het gedicht wekt dan ook de indruk een soort
persiflage te zijn van wat de mens aan lijden kan overkomen en onwillekeurig
bekruipt je de neiging om in het beeld iets lachwekkends te zien, zo zwart en absurd
wordt het voorgesteld.
Maar die treffende
beschrijving is vooral een beeld en je zou haar niet puur letterlijk moeten
verstaan als was het alleen een verslag van een persoonlijke ervaring. Het
is eerder een tegenhanger van een overdrijving in de andere richting,
waarin op het einde van het jaar het geluk van iedereen breed moet worden
uitgemeten. De dichter spreekt in dit verband van een druk die niet meer is te ontvlieden. Tegenstrijdig genoeg wordt
het lijden van die laatste dagen voor een deel juist veroorzaakt door die dwang
om het leven tot een feest te maken en coûte que coûte gelukkig te zijn.
Ik denk
overigens niet dat met die ironische overdrijving de ernst van het gedicht moet worden gerelativeerd.
Niet zelden wordt de interpretatie van een gedicht verklaard vanuit de biografische gegevens van de dichter. Alsof het puur zou gaan om de stemming
van de dichter Bloem, die maar moeilijk alleen de feestdagen door kon komen. In
dat geval breng je het gedicht tot terug tot iets strikt persoonlijks en blijf
je in de anekdote steken. Maar het heeft er alles van dat het over meer gaat,
als je het plaatst binnen het gehele oeuvre van de dichter. Het gaat over iets wat allen betreft.
In zijn poëzie
laat de dichter zien dat het verlangen naar volledig geluk dat in de jeugd met
veel elan wordt nagestreefd wel stuk moet lopen, gezien de beperkingen die het
bestaan noodzakelijk in zich heeft. Er blijft altijd een gemis over, omdat het
geluksverlangen in de grond naar een totale vervulling streeft. De dichter realiseert zich
dat maar al te goed en probeert het lijden aan dat gemis in zijn poëzie te
verwoorden. Daarmee loopt hij de kans een feestverstoorder te worden voor hen
die het leven puur als een feest willen zien en het genieten daarvan als laatste
doel stellen.
Maar het
probleem blijft dat het leven noodzakelijkerwijze beperkt wordt door de dood.
Voor de dichter Bloem moet ook de dood worden aanvaard, gezien de laatste
regels uit zijn gedicht Aanvaarding:
Men begint met het leven te aanvaarden
En eindlijk aanvaardt men de dood.
In dit gedicht Het einde van het jaar zou je kunnen
vaststellen dat het leven in deze
doodsche tijden al de kenmerken van de dood in zich draagt. De dichter
houdt van omkeringen. Wanneer dit leven zelf met zijn beperkingen en het lijden daaraan getekend wordt door de dood, dan kan de uiteindelijke dood alleen maar worden
gezien als een bevrijding daarvan.