Waar
hemel en aarde elkaar raken
begint het goddelijke werd gezegd.
Ik dacht aan de regen, die plassen vormde
in het zand. Ze beloofden iets.
Ik dronk ervan, op mijn knieën liggend
boven de nachtzwarte poel vol dode bladeren.
Een dier dat voor de eerste keer ondergaat
wat dorst, verlangen is, gekruid met angst.
Ik dronk en dronk. Het stoffige vlies van de hemel,
gronderig en bitter van smaak, de witte vlek
van mijn gezicht dat de toekomst voorzag
zonder dat ik het wist. Het koude, verre licht
daarbeneden, dat niet dichterbij kwam.
Een kus die de wereld dronk en eraan ontsteeg.
Ik dacht aan de regen, die plassen vormde
in het zand. Ze beloofden iets.
Ik dronk ervan, op mijn knieën liggend
boven de nachtzwarte poel vol dode bladeren.
Een dier dat voor de eerste keer ondergaat
wat dorst, verlangen is, gekruid met angst.
Ik dronk en dronk. Het stoffige vlies van de hemel,
gronderig en bitter van smaak, de witte vlek
van mijn gezicht dat de toekomst voorzag
zonder dat ik het wist. Het koude, verre licht
daarbeneden, dat niet dichterbij kwam.
Een kus die de wereld dronk en eraan ontsteeg.
Analyse
Dit gedicht heeft met zijn veertien
regels de compacte vorm van een sonnet. Maar er is geen rijm en ook geen
indeling in strofen. Met zijn vele enjambementen is het meer een verhalend
gedicht dan een klankgedicht. Het verhaal zou moeten gaan over het zich
voltrekken van een wonder als we de titel serieus nemen. Maar wat voor wonder?
We kunnen in het gedicht twee lagen
onderscheiden. De onderliggende laag is de anekdotische laag, het materiële
gebeuren, het verhaal, waarin de dichter beschrijft hoe hij, nog jong, besluit
te drinken uit een waterplas die zich in het zand heeft gevormd. Hij wil
namelijk het wonder beleven dat hemel en aarde elkaar raken. In die donkere
gronderige plas ziet hij de hemel weerspiegeld en ook zichzelf. Het water smaakt
bitter. De hemel is een koud ver licht.
Het materiële verhaal moet als beeld
dienen van een tweede laag in het gedicht, die aan deze ervaring van de dichter
een meer algemene, innerlijke betekenis geeft. Daarvoor wordt al de aanzet
gegeven in de twee eerste regels, die zo het kader vormen, waarin de dichter zijn
verhaal wil plaatsten:
Waar hemel en
aarde elkaar raken
begint het goddelijke werd gezegd.
begint het goddelijke werd gezegd.
Die aanhef klinkt bijzonder. Die
wordt voorgesteld als een oude spreuk. In de moderne poëzie wordt er niet zo
veel over het goddelijke gesproken. De
dichter neemt dan ook een zekere afstand door dit woord niet zelf in de mond te
nemen, maar het door anderen uit vroeger tijd te laten zeggen. Daaruit spreekt
onzekerheid en mogelijk wel twijfel of het nog steeds zal gelden. Toch lees je
dat de jonge dichter dit wonder als een soort belofte verwacht, omdat het
overeenkomt met een diep verlangen in hem. Daarom wil hij de hemel en het
goddelijke in die donkere plas niet alleen ontmoeten, maar het ook drinken, dat wil zeggen het geheel en al
in zich opnemen en er zich mee verenigen.
Een dier dat
voor de eerste keer ondergaat
wat dorst, verlangen is, gekruid met angst.
wat dorst, verlangen is, gekruid met angst.
Zijn verlangen wordt hier voorgesteld
als dorst. Dat verbeeldt een
primitief oerverlangen naar een totale vervulling van het bestaan. De dichter
noemt het dierlijk, omdat het voor
hem een spontane en natuurlijke aandrift is. Het is een gulzig drinken, dat
geen verzadiging kent: Ik dronk en dronk.
Zijn verlangen heeft iets erotisch
in de meest ruime zin. Het zoekt naar een totale vereniging met de wereld en de
hemel daarachter. De dichter spreekt in de laatste versregel over een kus die de wereld drinkt. Toch is
dit verlangen ook gekruid met angst,
omdat het de ontmoeting is met een wereld, die weliswaar vol beloften is, maar
ook onbekend.
Ik dronk en
dronk. Het stoffige vlies van de hemel,
gronderig en bitter van smaak, de witte vlek
van mijn gezicht dat de toekomst voorzag
zonder dat ik het wist. Het koude, verre licht
daarbeneden, dat niet dichterbij kwam.
gronderig en bitter van smaak, de witte vlek
van mijn gezicht dat de toekomst voorzag
zonder dat ik het wist. Het koude, verre licht
daarbeneden, dat niet dichterbij kwam.
De ervaring van
de dichter blijkt hier echter niet wat hij er van verwachtte. De hemel heeft
zich niet verhelderd, maar ziet hij slechts door een stoffig vlies. Het water smaakt niet zoet en aangenaam, maar gronderig en bitter. Hijzelf blijft in
die ervaring een witte vlek met een
nog onduidelijke toekomst voor zich. Het meest teleurstellende in deze ervaring
is dat de hemel niet dichterbij is
gekomen en een koud ver licht
blijft.
Je kunt
concluderen dat het wonder niet is geschied en dat de dichter in zijn
verwachtingen teleurgesteld tot het inzicht is gekomen dat zijn poging om het
hemelse naderbij te halen ook in de toekomst tot mislukken gedoemd is. Wat
heeft dat voor gevolgen voor zijn dichterschap? Accepteert hij zijn onvermogen
en zal zijn poëzie in het teken staan van menselijke onvervuldheid, die een
bittere smaak heeft?
Dit gedicht,
dat als titel heeft Het wonder, is
een verslag van een tegenvaller, daar dat wonder is uitgebleven. De bundel
waaruit dit gedicht is genomen heeft als titel Tegenberichten. Je kunt dit gedicht dus zien als een tegenbericht. De verwachting dat hemel
en aarde elkaar zullen raken blijkt tevergeefs en bijgevolg openbaart zich het
goddelijke niet.
Een kus die de
wereld dronk en eraan ontsteeg
De laatste
regel van dit gedicht heeft voor mij een open einde. Het gaat weliswaar om een
teleurstellende en tegenvallende ervaring. Maar de dichter blijkt niet onder die
teleurstelling gebukt te gaan, gezien de vermelding dat zijn kus aan de wereld
is ontstegen. Ontstijgen is een daad van bevrijding, van afstand nemen van een vroeger ideaal. De vraag is: Is er een andere ruimte waarnaar de dichter zijn kussen en drinken zal gaan richten? Of moet hij zich tevreden stellen met tegenberichten?