Vooraf
Van de Twaalf Psalmen die Leo Vroman schreef koos
ik er twee uit, Psalm I en Psalm V, omdat
ik nieuwsgierig ben wat voor nieuws hij toevoegt aan dit poëtische genre. Wie
psalmen schrijft voegt zich in een eeuwenoude traditie, die teruggaat op de
Bijbelse psalmen, die aan koning David werden toegeschreven. Iedere tijd heeft
er door vertaling of her-dichting een nieuwe interpretatie aan gegeven en het
lijkt me de moeite waard na te gaan in hoeverre Leo Vroman zich invoegt in die
religieuze traditie of er zich van onderscheidt.
Psalm 1
Systeem! Gij spitst geen oog of baard
en draagt geen slepend kleed;
hij die in u een mens ontwaart
misvormt u naar zijn eigen aard
waar hij ook niets van weet.
en draagt geen slepend kleed;
hij die in u een mens ontwaart
misvormt u naar zijn eigen aard
waar hij ook niets van weet.
Systeem, ik noem u dus geen God,
geen Heer of ander Woord
waarvan men gave en gebod
en wraak wacht en tot wiens genot
men volkeren vermoordt.
geen Heer of ander Woord
waarvan men gave en gebod
en wraak wacht en tot wiens genot
men volkeren vermoordt.
Systeem! Lijf dat op
niets gelijkt,
aard van ons hier en nu,
ik voel mij diep door U bereikt
en als daardoor mijn tijd verstrijkt
ben ik nog meer van U.
aard van ons hier en nu,
ik voel mij diep door U bereikt
en als daardoor mijn tijd verstrijkt
ben ik nog meer van U.
uit:
Psalmen en andere gedichten 1995.
Analyse
In oorsprong
was de psalm een gedicht dat gezongen werd en door muziek begeleid. In de loop
der tijd is de nadruk komen te liggen op de psalm als geschreven tekst, hoewel daarnaast
het zingen van psalmen nog steeds een rol vervult in kerkelijk verband.
In
overeenstemming met die oorspronkelijke vorm heeft de psalm ook een bepaalde
traditionele inhoud. Hij is op de eerste plaats een lofzang, een lied om Gods grootheid te loven en zijn wonderen te
bezingen. Maar daarvan afgeleid vormt het ook een gebed in nood, waarin de mens God om hulp en bescherming vraagt.
Mijn vraag is: In hoeverre is dat ook bij de Psalmen van Leo Vroman het geval?
Systeem!
Gij spitst geen oog of baard
en draagt geen slepend kleed;
hij die in u een mens ontwaart
misvormt u naar zijn eigen aard
waar hij ook niets van weet.
en draagt geen slepend kleed;
hij die in u een mens ontwaart
misvormt u naar zijn eigen aard
waar hij ook niets van weet.
Dat we hier
met een andere psalm te maken hebben dan de traditionele, blijkt al direct,
wanneer de dichter de instantie tot wie hij zich richt geen God of Heer wenst te noemen, maar Systeem
met een hoofdletter en een uitroepteken. Systeem
zal in zijn Psalmen een sleutelwoord worden van waaruit de dichter het mysterie
van zijn eigen wezen en van de wereld beleeft.
Als lezer ondervind
je in eerste instantie weerstand bij deze aanroeping. Ze heeft zo’n onpersoonlijke,
technische en daarom prozaïsche bijklank. Systeem duidt in het algemeen op een samenstel van delen die volgens een
bepaald beginsel zijn geordend.
Maar goed beschouwd hoeft die term niet per se geassocieerd te worden met door mensen ontworpen technische constructies. Al in het begin laat de dichter zien dat de mens geen maat is voor dit Mysterie en dat hij het niet naar zijn eigen aard moet misvormen. Zijn argument is dat de mens zijn eigen aard niet kent. Als de kennis van de eigen aard al een mysterie is, hoeveel te meer moet men dan op zijn hoede zijn het absolute Mysterie met menselijke beelden te benoemen.
Maar goed beschouwd hoeft die term niet per se geassocieerd te worden met door mensen ontworpen technische constructies. Al in het begin laat de dichter zien dat de mens geen maat is voor dit Mysterie en dat hij het niet naar zijn eigen aard moet misvormen. Zijn argument is dat de mens zijn eigen aard niet kent. Als de kennis van de eigen aard al een mysterie is, hoeveel te meer moet men dan op zijn hoede zijn het absolute Mysterie met menselijke beelden te benoemen.
Maar we
weten dat de dichter ook een wetenschapper is en wel bioloog. Het ligt daarom voor
de hand dat hij aansluit bij systemen in zijn vakgebied, systemen die niet door
de mens ontworpen zijn, maar die leven
en in de natuur gevonden worden.
Allereerst kun
je de mens zelf zien als zo’n levend systeem. Al zijn organismen zijn op een
wonderlijke manier op elkaar geordend en vormen een eenheid. Het opmerkelijke
van dit soort levende systemen is dat ze niet gesloten zijn maar weer
functioneren binnen een groter systeem.
Zo is de
mens weer afhankelijk van het milieu en zijn wetmatigheden. Maar ook het milieu
is weer afhankelijk van externe krachten, zodat je uiteindelijk uitkomt bij de
wetten van hemellichamen en melkwegen. Zo gezien is het heelal één groot
samenhangend Systeem, dat op een
wonderlijke manier geordend is en ordent. Dat verklaart waarom dit geheel kosmos wordt genoemd, een woord dat in
het Grieks orde of ordening betekent.
Systeem,
ik noem u dus geen God,
geen Heer of ander Woord
waarvan men gave en gebod
en wraak wacht en tot wiens genot
men volkeren vermoordt.
geen Heer of ander Woord
waarvan men gave en gebod
en wraak wacht en tot wiens genot
men volkeren vermoordt.
De dichter wenst voor dit Mysterie
geen menselijke beelden te gebruiken. Zelfs ieder ander Woord zou afbreuk doen aan het totaal. De term Systeem moet voorkomen dat aan die opperste
instantie menselijke handelingen worden toegekend zoals: geven, gebieden, wreken of iets dergelijks. Systeem
is hier dus geen op mensen lijkend Persoon,
die als rechtvaardiging kan worden aangeroepen voor een menselijke moraal of strijd.
Met het afwijzen van de termen Heer
en Woord distantieert de dichter zich
ook van Bijbelse godsbeelden. In ieder geval is hier een spanning merkbaar
tussen het traditionele wereld- en godsbeeld en dat van de dichter die ook
natuurwetenschapper is en dat wereldbeeld in zijn psalmen kennelijk wenst te
betrekken.
Systeem! Lijf dat op niets gelijkt,
aard van ons hier en nu,
ik voel mij diep door U bereikt
en als daardoor mijn tijd verstrijkt
ben ik nog meer van U.
aard van ons hier en nu,
ik voel mij diep door U bereikt
en als daardoor mijn tijd verstrijkt
ben ik nog meer van U.
Wanneer om het Mysterie aan
te roepen geen beelden kunnen worden gebruikt, die aan de mens zijn ontleend en
Systeem een Lijf is dat op niets gelijkt, zou je veronderstellen dat dit een
geweldige afstand schept tussen de dichter en de instantie die hij aanroept.
Maar het tegendeel blijkt het geval. Meer dan door de beelden Heer en God, die om zo te zeggen buiten
zijn wereldbeeld blijven, voelt de dichter zich hier juist diep door het Systeem bereikt. Dat moet wel betekenen dat hij
zichzelf ervaart als deelhebbend aan en bezield door het Systeem. Meer nabij kan het Systeem
voor hem dan ook niet zijn.
Systeem is dus geen naam zoals alle andere namen. Het is een
uiterste Naam. Het is het ordenende principe van de Natuur zelf die voortdurend
in alles werkzaam is en dus ook de dichter in
zijn leven, in het verstrijken van
zijn tijd, tot in de dood bezielt.
Wanneer de dichter zijn Psalm besluit met: ben
ik nog meer van U, blijkt
dat hij Systeem in tweede instantie toch ervaart als een Persoon, maar dan een persoon die min of
meer identiek is met de Natuur, althans met de bezielende kracht die zich in de
Natuur manifesteert. De dichter vertrouwt zich aan het Systeem toe, in de
verwachting dat hij er voor altijd steeds intensiever deel van zal uitmaken.
Voorlopige
conclusie
Ik vroeg mij af in hoeverre deze psalm zich onderscheidt van het gangbare genre. Het gangbare wereld- en godsbeeld wordt op twee manieren uitgebreid. Allereerst wendt de dichter zich niet tot een Heer die zijn schepping van buiten beheert, maar tot een kracht die binnen deze schepping voortdurend creatief aanwezig is. Hij noemt die kracht Systeem als het uiterste principe van ordening in de Natuur. Daarmee incorporeert hij zijn natuurwetenschappelijk wereldbeeld binnen zijn psalm.
Van de andere kant gaat hij er in
zijn psalm van uit dat dit Natuursysteem meer is dan een blind mechanisme. Hij
ervaart het als een levende creatieve kracht, tot wie hij zich als een U, een aanspreekbare Persoon kan
richten.
Systeem! Is dit een tweegesprek
Analyse
Systeem! Is dit een tweegesprek
Want soms ben ik uit pure nood
Systeem wordt hier dus gezien als een soort moeder, die haar kind zou kunnen troosten. Die affectieve kant van het Systeem wordt vanuit andere zijde duidelijk, wanneer we bij voorbeeld spreken over de Natuur als Moeder. Dat wijst er op dat Systeem en Natuur nauwe verwantschap vertonen.
Daarnaast voegt de dichter zich hier uitdrukkelijk in de traditie van de psalmen, waarin vanuit de diepten om hulp en troost wordt geroepen. Voorwaarde is dat de psalmdichter de fundamentele nood van zijn bestaan erkent. Zo erkent ook hier de dichter zijn zwakte en is hij bereid desnoods met de billen bloot te gaan.
dan weer hoor ik Uw adem zacht
Aanvaard mij daarom als een vriend
In Psalm I bleek dat de dichter zich diep door Systeem bereikt voelt. Maar dat is een uitgangspunt, niet een voltooid gegeven . In de laatste strofe van beide psalmen wenst, ja bidt hij, dat in de loop van de tijd die verbondenheid zal toenemen, zodat hij liefdevol geheel en al in Systeem opgenomen zal worden. Die uiteindelijke ontmoeting wordt lichamelijk gezien. Het lichaam zal uiteindelijk Systeem in zijn ware aard voelen. Je krijgt de indruk dat die uiteindelijke ontmoeting plaats zal vinden over de tijd heen, als de tijd is verstreken en het lichaam opgaat in het geliefde Systeem.
Conclusie
Zoals boven al vastgesteld, heeft Leo Vroman met zijn Psalmen een nieuw aspect aan dit genre toegevoegd. Aan de ene kant door het godsbeeld te zien als een alles doordringend Systeem dat het totaal van de schepping draagt. Van de andere kant door aan dit Systeem een persoonlijke affectieve dimensie toe te kennen, waardoor het de mens zeer nabij komt.
Ondanks dit onderscheid met de gangbare psalm, is er toch ook veel gelijkenis. Met name het besef van eigen nood waaruit de psalm als lied wordt geboren.
Psalm II
Systeem, Systeem, waar is mijn plaats?
Planeten wachten buitengaats,
geen Mars legt aan, geen Venus daalt.
Word ik verwacht of afgehaald?
Zult Gij ooit zijn waar ik U prijs
in alle richtingen op reis
dan bid ik U te doen alsof
mijn stof mag paren met Uw stof.
Psalm V
Systeem! Is dit een tweegesprek
of een met U alleen?
Vertel mij dan wie ik
ontdek
als ik mijn armen tot u
strek
en om mijn schouders heen.
Want soms ben ik uit pure
nood
Uw jongste of zwakste kind
en wil zo vreselijk op Uw
schoot
bemoederd en bemind,
dan weer hoor ik Uw adem
zacht
suizen tussen mijn slapen
alsof ik U pas deze nacht
in doodsnood en toch
onverwacht
uit hoofdpijn heb
geschapen.
Aanvaard mij daarom als een
vriend
liefst onervaren,
onverdiend,
maar wetend hoe ik U mis
wanneer uiteindelijk
helderziend
mijn lichaam, doof en blind
gegriend,
mag voelen wie U is
Ik
koos nog deze psalm om na te gaan hoe de dichter zijn uitgangspunt uit de
eerste Psalm in de volgende verder uitwerkt.
Analyse
Systeem! Is dit een tweegesprek
of een met U alleen?
Vertel mij dan wie ik ontdek
als ik mijn armen tot u strek
en om mijn schouders heen.
Systeem is voor de dichter geen grootheid
die duidelijk is omschreven en geheel in kaart gebracht, zoals dat in de
traditionele theologie het geval is. De vraag waarmee deze psalm begint wijst
er op dat zijn gesprek met Systeem
een verkenning is, een ontdekkingsreis in een voor hem onbekend gebied.
Daar
is allereerst de onzekerheid hoe dit gesprek gevoerd wordt. Is Systeem een
objectieve werkelijkheid buiten hem met wie hij een tweegesprek voert? Of is
het eerder een werkelijkheid in hem die met hem een gesprek voert?
Dat
laatste zou je kunnen veronderstellen, wanneer de dichter in zijn zoeken zijn
armen uitstrekt, maar ook om de eigen schouders slaat. Dat bevestigt dat Systeem in hemzelf aanwezig is.
Want soms ben ik uit pure nood
Uw jongste of zwakste kind
en wil zo vreselijk op Uw schoot
desnoods de kleine billen bloot
bemoederd en bemind,
Met
het woord want geeft de dichter de reden aan waarom hij zijn armen strekt en Systeem probeert te bereiken. De reden is een diepgevoeld verlangen
bemoederd en bemind te worden. Dat
verlangen komt voort uit een besef van eigen zwakte, dat als pure nood
wordt ervaren.
Systeem wordt hier dus gezien als een soort moeder, die haar kind zou kunnen troosten. Die affectieve kant van het Systeem wordt vanuit andere zijde duidelijk, wanneer we bij voorbeeld spreken over de Natuur als Moeder. Dat wijst er op dat Systeem en Natuur nauwe verwantschap vertonen.
Daarnaast voegt de dichter zich hier uitdrukkelijk in de traditie van de psalmen, waarin vanuit de diepten om hulp en troost wordt geroepen. Voorwaarde is dat de psalmdichter de fundamentele nood van zijn bestaan erkent. Zo erkent ook hier de dichter zijn zwakte en is hij bereid desnoods met de billen bloot te gaan.
dan weer hoor ik Uw adem zacht
suizen tussen mijn slapen
alsof ik U pas deze nacht
in doodsnood en toch onverwacht
uit hoofdpijn heb geschapen.
In
deze strofe beschrijft de dichter verder de aard van zijn nood. Het gaat hier
om niets minder dan doodsnood. Opmerkelijk
is dat de leniging van die nood als het ware uit de eigen pijn wordt geschapen.
De zachte, vertroostende aanwezigheid van Systeem
wordt onverwacht uit deze nood geboren.
Aanvaard mij daarom als een vriend
liefst onervaren, onverdiend,
maar wetend hoe ik U mis
wanneer uiteindelijk helderziend
mijn lichaam, doof en blind gegriend,
mag voelen wie U is
In
deze psalm blijkt dat de noodzaak om Systeem
aan te roepen voortkomt uit een innerlijke drang van de dichter. Zijn motieven
zijn: verlangen, nood en, zoals in deze strofe, gemis.
Ze zijn alle facetten van de noodzakelijke behoefte te beminnen en bemind te
worden.
In Psalm I bleek dat de dichter zich diep door Systeem bereikt voelt. Maar dat is een uitgangspunt, niet een voltooid gegeven . In de laatste strofe van beide psalmen wenst, ja bidt hij, dat in de loop van de tijd die verbondenheid zal toenemen, zodat hij liefdevol geheel en al in Systeem opgenomen zal worden. Die uiteindelijke ontmoeting wordt lichamelijk gezien. Het lichaam zal uiteindelijk Systeem in zijn ware aard voelen. Je krijgt de indruk dat die uiteindelijke ontmoeting plaats zal vinden over de tijd heen, als de tijd is verstreken en het lichaam opgaat in het geliefde Systeem.
Conclusie
Zoals boven al vastgesteld, heeft Leo Vroman met zijn Psalmen een nieuw aspect aan dit genre toegevoegd. Aan de ene kant door het godsbeeld te zien als een alles doordringend Systeem dat het totaal van de schepping draagt. Van de andere kant door aan dit Systeem een persoonlijke affectieve dimensie toe te kennen, waardoor het de mens zeer nabij komt.
Ondanks dit onderscheid met de gangbare psalm, is er toch ook veel gelijkenis. Met name het besef van eigen nood waaruit de psalm als lied wordt geboren.
Daarom houdt de bede tot dit alles beheersende natuurlijke systeem impliciet ook een lofprijzing in. Een illustratie hiervan geeft de volgende psalm:
Psalm II
Systeem, Systeem, waar is mijn plaats?
Planeten wachten buitengaats,
geen Mars legt aan, geen Venus daalt.
Word ik verwacht of afgehaald?
Uw sterren
keren traag maar vlug
hun puntbeeld naar Uw raadsel terug.
hun puntbeeld naar Uw raadsel terug.
Hoe dicht
Gij zijt hoe meer nabij
hoe meer verwart Uw oproep mij.
hoe meer verwart Uw oproep mij.
Uw stem
herhaalt zich andermaal
waarheen ik U maar ademhaal,
waarheen ik U maar ademhaal,
kaatst in
het hol van elke cel
waarin ik zelf de waarheid spel
maar laat mij hoorziek en ontheemd
en al Uw woorden zijn mij vreemd.
waarin ik zelf de waarheid spel
maar laat mij hoorziek en ontheemd
en al Uw woorden zijn mij vreemd.
Zult Gij ooit zijn waar ik U prijs
in alle richtingen op reis
dan bid ik U te doen alsof
mijn stof mag paren met Uw stof.