Zij wikken en wegen
hun geld en hun god,
en kanten zich tegen
mijn vluchtiger lot,
omdat ik mijn handen
en ogen leeg
door hunne landen
omdroeg, en zweeg
in hun geschillen
en ging als blind
om der eenzame wille
van sterren en wind.
Uit: Voorbij de wegen
Vooraf
Ik vind het een verdienste van
een gedicht dat het beknopt is en weinig woorden nodig heeft om te zeggen wat
het te zeggen heeft. Het woord gedicht roept bij mij de associatie met dichtheid op.
Bovenstaand gedicht is in dit
opzicht voorbeeldig. Het is gecondenseerd, bestaat uit één zin en heeft twaalf
super korte versregels, die ieder perfect gekruist rijmen. Het gebruik van
enjambementen, het doorlopen van de zin in de volgende versregel, geeft aan het
gedicht een natuurlijke ritmiek, zodat het moeilijk als dreun kan worden
gelezen.
Analyse
De dichter kent zich in dit
gedicht de rol van vagebond toe. Deze
benaming is min of meer in onbruik geraakt, maar heeft qua betekenis verwantschap met wat we nu
dakloze of zwerver zouden noemen. Wanneer hij dit op zichzelf toepast valt het
moeilijk letterlijk te nemen. De benaming vagebond
dient als beeld van een bepaalde dichterlijke bestaanswijze waarvan ook
sprake is in zijn gedicht Zwerversliefde.
de opbouw
Hoewel het gedicht maar uit één
zin bestaat, kun je het in twee delen verdelen: een stellend en een verklarend
deel. Het tweede deel begint dan met het voegwoord omdat, dat een reden, een verklaring geeft van wat in de hoofdzin
wordt gesteld.
Zij, degenen die hun geld en hun god als hoogste doel stellen, zijn
gekant tegen de levenswijze van de
dichter. De term gekant geeft een tegenstelling aan tussen de serieuze
aanhangers van geld en god enerzijds
en het vluchtiger lot dat de dichter
drijft anderzijds.
In de eerste
vier regels beschrijft de dichter dus de levenshouding van zijn tegenstanders,
terwijl hij er in de volgende acht regels zijn eigen manier van leven tegenover
stelt.
Zij wikken en wegen
hun geld en hun god,
en kanten zich tegen
mijn vluchtiger lot,
hun geld en hun god,
en kanten zich tegen
mijn vluchtiger lot,
Dit eerste
deel van het gedicht begint sterk. Niet in het minst door de twee eerste
versregels, die een bestaan op zich verdienen en een rake karakterisering geven
van een wereld, die door haar materiële bekommernis geen waarde kan hechten aan
poëzie (en bijgevolg haar beoefenaars als nutteloos volk beschouwt).
Vorm en inhoud
komen hier verrassend overeen. Dat is vooral door de meervoudige alliteratie
bij van wikken en wegen en geld en god,
waarin beide elementen de neiging hebben te versmelten en min of meer identiek
te worden: geld wordt god en god wordt geld.
Door geld voorop te stellen wordt god als het ware meegetrokken in de
bekommernis om het geld. Daarom
verdient god hier dan ook geen
hoofdletter. Dat wordt nog eens onderstreept door die bekommernis als wikken en wegen te zien. Dat wekt in eerste instantie de indruk
van een gewichtige en serieuze bezigheid, maar er zit ook een element van berekening in. Dat is het afwegen van
voor- en nadelen en het compromis niet schuwen.
Dat wikken en
wegen is de wereld van de handel in zijn meest ruime zin, die graag god aan haar zijde wil hebben, maar
ook bereid is hem omwille van het gewin te verloochenen.
omdat ik mijn handen
en ogen leeg
door hunne landen
omdroeg, en zweeg
in hun geschillen
en ging als blind
om der eenzame wille
van sterren en wind.
Dit tweede
deel van het gedicht is een uitwerking van wat voorafgaand het vluchtiger lot van de dichter wordt
genoemd. Tegenover het gewicht van de
mensen die zich wijden aan hun geld en
hun god moet het bestaan van de dichter wel vluchtig genoemd worden. Het is een leeg bestaan en zet in de ogen van zijn tegenstanders dan ook geen
zoden aan de dijk.
Aan de ene
kant uit zich die leegheid van handen en
ogen in de weigering zich geheel te engageren met de wereld van de materie.
Maar aan de andere kant biedt het de dichter de mogelijkheid deel te hebben aan
die wereld van sterren en wind.
Die gerichtheid
op iets transcendents, een wereld die ruimer is dan die van het menselijke
bedrijf, blijkt een eenzaam lot. Maar de dichter kan als getuige niet anders of
hij moet die rol van vagebond en
zwerver als zijn lot aanvaarden.
Conclusie
Ik stelde mij
de vraag of dit gedicht, ondanks zijn beknoptheid, een totaalbeeld kan
oproepen. Dat doet het, als je poëzie ziet als een getuigenis van een dimensie
die verder gaat dan het alledaagse menselijke bestaan. Beide dimensies worden
in dit gedicht verbeeld.
Je kunt het
gedicht en de rol van de dichter romantisch noemen, maar dat neemt niet weg dat
het gaat over een menselijke werkelijkheid die steeds actueel is en nooit
verjaart.