22 januari 2014

Adriaan Morriën: De boom en het bos



Het bos is als de mensheid, te voltallig,
Een zaal met vreemdelingen, een vreemdtalig volk,
Dat om ons lacht in bondgenootschap met de wind,
Een duldzaam ras, verslaafd aan de seizoenen,
Dat in de grond graaft slechts op zoek naar water,
En in de lucht boort zonder te ontstijgen,
Dat al het donker van de avond tot zich trekt,
Met vogels, moegevlogen vlinders, eerste sterren,
Wel schoon, maar gelijkluidend aan de zee,
Een hinderlaag voor kinderen en bliksems.

Maar ik voel vriendschap voor een enkele boom,
Die op mij wacht wanneer ik 's avonds thuiskom,
Die ik begroet en die mijn groet beantwoordt,
Een hoge vindplaats van de wind, een long vol licht,
Een grote hand die uit de domme grond steekt,
Een open brein vol dromen en gedachten.
Het troost mij dat hij mij zal overleven
En dat mijn denken verdergaat in weer en wind.
Want voor het zonlicht maakt het geen verschil:
Zo tijdeloos als nu is het ook na mijn dood.


Uit: Libertinage. Jaargang 5.1953 














Vooraf


Wat voor een verstandhouding bestaat er tussen een dichter en een boom? Han Hoekstra had een ceder in zijn tuin geplant. Nicolaas Beets ervoer in het ruisen van de moerbei een geruststellende goddelijke aanwezigheid. Maar hoe zit het met Adriaan Morriën bij wie ik enkele gedichten vond, waaruit een sterke vriendschap met een boom blijkt?











Analyse

Dit gedicht bestaat uit twee strofen van ieder tien regels Het beschrijft de vriendschap van de dichter voor een enkele boom. De reden daarvan geeft hij in de tweede strofe, die begint met Maar. Dat duidt op een tegenstelling met de voorafgaande strofe die het bos als onderwerp heeft. Daaruit blijkt dat de dichter weinig affiniteit met het bos heeft, omdat het te voltallig is

De volgorde in de beschrijving van eerst het bos en dan de boom heeft een zekere logica, als je bedenkt dat je beter eerst kunt aangeven waarvan je niet houdt om vervolgens te komen tot waar je wel van houdt.

Maar volgorde van de titel De boom en het bos heeft een andere logica. Hier staat de boom voorop, waar uiteindelijk de vriendschap naar uitgaat . Bovendien sluit het aan op de volgorde van het bekende gezegde door de bomen het bos niet meer zien, wat wil zeggen dat je door de veelheid aan details het geheel niet meer ziet.

De dichter speelt met de betekenis van dit gezegde door het om te draaien en te stellen dat je door het bos de bomen niet meer ziet. Anders gezegd: de massa, de totaliteit verhindert je om aandacht te hebben voor het eigene van ieder individueel onderdeel.

Het bos is als de mensheid, te voltallig,
Een zaal met vreemdelingen, een vreemdtalig volk,
Dat om ons lacht in bondgenootschap met de wind,
Een duldzaam ras, verslaafd aan de seizoenen,
Dat in de grond graaft slechts op zoek naar water,
En in de lucht boort zonder te ontstijgen,
Dat al het donker van de avond tot zich trekt,
Met vogels, moegevlogen vlinders, eerste sterren,
Wel schoon, maar gelijkluidend aan de zee,
Een hinderlaag voor kinderen en bliksems.

Deze eerste strofe geeft in één lange zin alle redenen waarom de dichter niet zo gecharmeerd is van het bos. Hij vindt het bos wel schoon, maar  het is hem kort gezegd teveel. Dat maakt de vriendschap tot een bos onmogelijk.

Opmerkelijk is het dat hij het bos vergelijkt met de mensheid. Voor een mens kun je vriendschap koesteren, maar voor de mensheid kan dat niet. Het is teveel, te abstract.

In zekere zin vloeien al de bezwaren van de dichter voort uit het feit dat het bos een teveel is. Het blijft daarom vreemd en niet te benaderen. Het bos is niet open, maar gesloten en duister en daardoor onbetrouwbaar. Allerlei redenen die vriendschap in de weg staan.

Het blijkt echter dat een enkele boom wel tot vriendschap in staat is.

Maar ik voel vriendschap voor een enkele boom,
Die op mij wacht wanneer ik 's avonds thuiskom,
Die ik begroet en die mijn groet beantwoordt,

Terwijl het vele verwarrend werkt, heeft het enkele het vermogen om iets vertrouwds te worden. Het vele blijft steken in de kwantiteit. De verhouding tot iets enkels en individueels houdt een belofte van kwaliteit en verstandhouding in. Vriendschap moet het dus niet van de veelheid hebben, maar concentreert zich op de wisselwerking tussen twee individuen, in eigenlijke zin: tussen twee menselijke personen.

Nu wordt vriendschap ook wel overdrachtelijk ten opzichte van dieren gebruikt. Je kunt bij voorbeeld een zekere vriendschap voelen voor een hond, omdat de hond die beantwoordt door zijn trouw en genegenheid. Maar het is hoogst ongebruikelijk het begrip vriendschap uit te breiden tot een boom. Toch is het begrip toepasbaar, wanneer je vriendschap ziet als uitwisseling, als een verstandhouding die wordt beantwoord. Het is verder een uitwisseling waarop je kunt rekenen en die wederzijdse trouw inhoudt.

Dat is hier het geval. De boom is geen dood object, maar leeft. Dichter en boom ontmoeten en begroeten elkaar. En het is de boom die trouw wacht, de wacht houdt totdat de dichter thuiskomt.

Een hoge vindplaats van de wind, een long vol licht,
Een grote hand die uit de domme grond steekt,
Een open brein vol dromen en gedachten.

Maar de boom is door zijn wezen ook op een andere manier bijzonder. Hij ademt, vangt licht, speelt een spel met de wind. Er is een zekere wezensgelijkheid met de dichter, waardoor deze zichzelf in de boom herkent. Het is de gezamenlijke openheid voor het mysterieuze hoge buiten dat door wind en licht wordt verbeeld en dat de bron is voor wat het wezen van de mens uitmaakt: zijn dromen en gedachten.

Het troost mij dat hij mij zal overleven
En dat mijn denken verdergaat in weer en wind.
Want voor het zonlicht maakt het geen verschil:
Zo tijdeloos als nu is het ook na mijn dood.

Toch is de boom niet gelijkwaardig aan de dichter. Door zijn grote hand die uit de domme grond steekt is hij sterker en geeft hij een besef van zekerheid. Hij is ook sterker omdat hij in de regel langer zal leven. De boom kan daarom een bron van troost zijn.Het is het bewijs dat in het waaien en ademen van de boom de dromen en gedachten van de dichter zullen voortleven, ook na zijn dood.

De vriendschap tot de boom wordt hier dan een teken van de tijdeloosheid van het bestaan, van die mysterieuze verbondenheid onder de zon van allen met alles. De dichter weet dat zijn dromen en gedachten verder zullen leven. Ook na zijn dood zal dat geen verschil maken.

-------------------

Ook in de twee volgende gedichten trof ik een bijzondere verhouding met een boom aan. Met name in de door mij gecursiveerde regels:

Het park


De middag gaat voorbij, maar zo aanwezig,
Zo zichtbaar en bespeurbaar als geen poëzie kan zijn.
De hoge blauwe lucht ligt binnen mijn bereik.
De bomen zijn 't bewijs dat ik als stam en blad kan leven.
De vijver met zijn zwanen en een hert,
Dat in de diepte kijkt waar kleine vissen zweven,
Maakt zelfs de grond, zo vast,
Doorzichtig en niet langer tot een last.
De grote zichtbaarheid vernietigt ook de tijd.

Houthakker


Het maakt verdrietig bomen om te hakken
En wortels los te graven uit het grint.
Ik klim met zaag en kapmes langs de takken
Tot in de kruin als een onwillig kind.

Kon ik mij in de hemel laten zakken
Voor het besnoeien van de wilde wind,
Ik sneed de storm in lange dunne plakken
En trok de nacht met wortels uit het zwint.

Maar ik vernietig wat mij 't liefste is.
Terwijl ik zaag en hak verstomt 't geruis
Waarmee de bomen tot elkander spreken.

Ik hoor hun lange ruggegraten breken
En zie de open plekken als 't gemis
Dat ik straks meeneem naar mijn eigen huis.