Nature and
nature's laws lay hid in night;
God said
"Let Newton be" and all was light.
Grafschrift
bij het overlijden van Isaac Newton (1647-1727)
Vooraf
Door de analyse van
Van Eeden’s gedicht Dichter en Geleerde kwam
ik tot de conclusie dat de Dichter een heel andere wereld bewoont dan de
Geleerde wetenschapper. Daarbij werd duidelijk dat het Van Eeden ging om de Natuurgeleerde,
die volgens hem geen andere verklaring van het Leven kan geven dan de Dood,
terwijl de Dichter in staat is zelfs in de Dood het Leven te bespeuren. Daarbij
moet worden aangetekend dat Van Eeden behalve dichter ook wetenschapper was,
maar zich kennelijk niet thuis voelde in het kader van de natuurwetenschappen.
Dat brengt mij tot de
vraag in welke wereld wij leven en hoe het komt dat de natuurwetenschap in de
loop der tijd zo dominant is geworden dat zij iedere ander vorm van wetenschap
inclusief de poëzie en literatuur tot een marginaal gebied heeft verdrongen,
terwijl deze toch de vragen van het Leven beter zouden kunnen verklaren dan de
natuurwetenschap.
Ik herinnerde mij een gedicht dat mij in de natuurkunde les werd voorgehouden en dat
ik hierboven heb geciteerd. Het is waarschijnlijk in de herinnering van velen
blijven hangen. Ik wil daarvan graag een analyse geven om te ontdekken wat de
oorzaak van deze eenzijdige ontwikkeling is.
Analyse
De tegenstelling
Het gedicht bestaat
uit twee regels, die een zekere tegenstelling vormen. Het eindrijm (night / light) geeft het duidelijk aan. Eerst
heerst er een complete duisternis en daarna is er plots het volle licht. Dat is
niet minder dan een verschil van dag en nacht.
Die plotselinge
verandering wordt in het gedicht door God veroorzaakt. Hij is het die Newton in
het leven roept en via hem het volle licht in de wereld brengt.
De context doet denken
aan de eerste regels van het Bijbelse scheppingsverhaal, waarin God op de
eerste dag het licht schept. Ik citeer:
In het begin schiep God hemel en aarde. De
aarde was nog woest en leeg, en duisternis lag over de afgrond. En Gods geest
zweefde over de wateren. God zei ‘er moet licht komen!’ En er was licht. En God
zag dat het licht goed was.
Die laatste zin is
opvallend. Het licht wordt in het Bijbelverhaal volgens God goed bevonden, maar
gezien dit gedicht is het niet goed genoeg. God heeft uiteindelijk ingezien dat
zijn licht meer op nacht leek en heeft Newton aangesteld als de brenger van het
volle licht.
Het gedicht is een grafschrift
Een grafschrift moet
kort en puntig zijn. Je mag dus niet veel nuance verwachten. Die is er dan ook
niet, wanneer je de tegenstelling tussen duisternis en licht al te letterlijk en
te absoluut zou nemen.
Een grafschrift is om
een gestorvene te eren en zijn verdiensten in de herinnering te laten
voortbestaan. Er wordt dan meestal ook niets aan de verdiensten van de
overledene afgedongen. Dat geeft vaak aanleiding tot flink wat retorische
overdrijving. Ook in deze twee regels blijkt dat het geval.
Het donker/licht denken
Nature
and nature's laws lay hid in night;
Het gaat hier om twee
zaken die vóór de komst van Newton in duisternis waren verborgen: De natuur en de wetten van de natuur. Nu is het Newton’s verdienste dat hij de
vinder was van een aantal natuurwetten, die meer inzicht gaven in de werking
van de natuur. Maar het is ook weer niet zo dat niemand vóór hem dat had gedaan.
Hijzelf is over zijn verdiensten heel wat meer bescheiden dan het gedicht
suggereert. Aan een collega schrijft hij: ‘Als
ik verder heb kunnen zien, dan was het staande op de schouders van reuzen vóór
mij’. En op het eind van zijn leven:‘Ik was als een jongen die
op het strand speelt en zich vermaakt door een nog mooiere steen of schelp te
vinden, terwijl de grote oceaan van de waarheid onontdekt voor mij lag’. Dat is heel andere taal.
Daar komt nog bij dat de natuur der dingen niet verandert
door er de wetten van te ontdekken. Je kunt de wetten van de breking van het
licht vinden, maar daar wordt het natuurlijke licht dat van den beginne scheen niet
anders door.
God said "Let Newton be" and all was light.
De sombere beschrijving van het verleden suggereert
een nieuw tijdperk. Newton is hier de lichtbrenger die met zijn natuuronderzoek
nieuwe wegen inslaat en hoop geeft voor een betere wereld. Het gedicht
suggereert dat God zijn oude evangelie heeft ingeruild voor een nieuw, dat
eindelijk de vooruitgang en de verlichting van de mensheid zal brengen. En
Newton is daarvan de evangelist.
De verlichtingsfilosofie
De vraag is waarom de dichter deze totale zwart-wit voorstelling tussen heden en verleden in dit gedicht heeft willen schilderen, even afgezien van het feit dat hij de verdiensten van Newton wilde benadrukken.
Op de achtergrond heeft zeker de verlichtingsfilosofie meegespeeld. De 18e
eeuw wordt wel de eeuw van de Verlichting
genoemd. Die beeldspraak geeft aan dat men aan een nieuw tijdperk dacht,
dat het oude moest vervangen. In diezelfde beeldspraak werd dat verleden dan
ook een duistere tijd genoemd, the dark
ages en bij ons de donkere
middeleeuwen.
Het aparte is dat men door het verlangen naar Vooruitgang
die beeldspraak meer en meer letterlijk is gaan nemen alsof ook het licht in
die tijden minder helder scheen en de mensen onder dat licht minder bekwaam
waren. Ik verdenk veel aanhangers van de Verlichting ervan dat zij menen te
leven in een tijd waar het licht en de kleuren helderder zijn geworden, terwijl zij zich de middeleeuwers voorstellen
als hun weg zoekend in donkere sepia kleuren.
De scheiding der filosofieën
Hoewel Newton een belangrijk theoloog was, werd hij vooral bekend door zijn Philosophia Naturalis. Die afscheiding van de natuurfilosofie van de oude filosofie die ook het hele geestelijke gebied bestreek was tamelijk nieuw. Vóór hem was het Descartes (1596-1650) die een scheiding had gepropageerd uit puur methodische overwegingen. Hij maakte een onderscheid tussen een gebied dat in principe meetbaar is, d.w.z. de materiële wereld, en een geestelijk gebied dat niet zo eenduidig in zijn heldere en duidelijke begrippen was te vatten.
Hoewel in aanvang de natuurfilosofie werd beoefend naast de
onderdelen van de oude filosofie, (zoals metafysica, ethica, kenleer en ook de
theologie), bleek het geloof in de nieuwe natuurfilosofie zo veelbelovend dat
men deze als gauw als een autonome wetenschap ging beschouwen, die geen banden
meer hoefde te onderhouden met de filosofie waaruit zij voortkwam.
Zo is de
natuurwetenschap haar eigen weg gegaan, in de zich snel ontwikkelende
Vooruitgang, de oude filosofie waaruit zij voortkwam in duisternis
achterlatend. Zelfs God, die in het gedicht van Pope nog een, zij het dubieuze,
rol speelde, moest in de vaart der volkeren afhaken. Newton moet zich als
theoloog en aanhanger van de Bijbel in zijn graf hebben omgedraaid, maar aan
dat grafschrift op zijn zerk viel niet veel meer te veranderen. Het zou zijn
eigen ongenuanceerde leven gaan leiden.
Conclusie
Aan het begin stelde ik mij de vraag hoe de
natuurwetenschap in de loop der tijd zo’n dominante rol is gaan spelen, terwijl
de geesteswetenschappen een wat armoedig bestaan zijn gaan leiden. In mijn ogen
is de scheiding der wetenschappen, die ik boven noemde, daaraan voor een goed
deel debet.
Het riekt ernaar dat
ik de natuurwetenschap haar het succes zou misgunnen dat zij heeft. Maar dat is
niet mijn punt. Ze heeft door haar technische verworvenheden de materiële welvaart
en het welzijn van mensen aanzienlijk verbeterd. Maar heeft zij het licht
gebracht dat ons in dit gedicht werd aangekondigd?
De werkelijk geestelijke vragen van het
menselijk bestaan blijven meer dan ooit in het duister. En dat is begrijpelijk
want je kunt van de natuurwetenschap ook geen verklaring en richting
verwachten, gebonden als zij is aan haar puur materiële en rationele benaderingswijze van de natuur.
Er moet dus een soort
inhaalslag gepleegd worden vanuit de geesteswetenschappen en eigenlijk vanuit
al de faculteiten die de menselijke geest en ziel ten dienste staan om de
huidige eenzijdigheid op te heffen en werkelijk de natuur der dingen te verklaren. Want had de natuurwetenschap zoveel eerbied voor de natuur?
Ook de poëzie kan daarbij
van dienst zijn. Maar dat dit een langzaam proces is bleek mij uit een
beschouwing van de dichter Nijhoff, die dit in de dertiger jaren in
dichterlijke beeldspraak formuleerde: “Hoofd en hand zijn ver op het hart
vooruit”. Hij vond het de taak van de poëzie het hart in de beleving van de werkelijkheid weer met hoofd en hand te verbinden. Het is nog steeds de moeite waard daaraan te werken.