Laten wij zacht zijn voor elkander, kind -
want o, de maatloze verlatenheden,
die over onze moegezworven leden
onder de sterren waaie' in de oude wind.
O, laten wij maar zacht zijn, en maar niet
het trotse hoge woord van liefde spreken,
want hoeveel harten moesten daarom breken
onder den wind in hulpeloos verdriet.
Wij zijn maar als de blaren in den wind
ritselend langs de zoom van oude wouden,
en alles is onzeker, en hoe zouden
wij weten wat alleen de wind weet, kind -
En laten wij omdat wij eenzaam zijn
nu onze hoofden bij elkander neigen,
en wijl wij same' in 't oude waaien zwijgen
binnen één laatste droom gemeenzaam zijn.
Veel liefde ging verloren in de wind,
en wat de wind wil zullen wij nooit weten;
en daarom - voor we elkander weer vergeten -
laten wij zacht zijn voor elkander, kind.
Uit: Voorbij de wegen, 1920.
want o, de maatloze verlatenheden,
die over onze moegezworven leden
onder de sterren waaie' in de oude wind.
O, laten wij maar zacht zijn, en maar niet
het trotse hoge woord van liefde spreken,
want hoeveel harten moesten daarom breken
onder den wind in hulpeloos verdriet.
Wij zijn maar als de blaren in den wind
ritselend langs de zoom van oude wouden,
en alles is onzeker, en hoe zouden
wij weten wat alleen de wind weet, kind -
En laten wij omdat wij eenzaam zijn
nu onze hoofden bij elkander neigen,
en wijl wij same' in 't oude waaien zwijgen
binnen één laatste droom gemeenzaam zijn.
Veel liefde ging verloren in de wind,
en wat de wind wil zullen wij nooit weten;
en daarom - voor we elkander weer vergeten -
laten wij zacht zijn voor elkander, kind.
Uit: Voorbij de wegen, 1920.
Het gedicht Zwerversliefde van Adriaan Roland Holst werd
ons tijdens de jaarwisseling als wens toegezonden. Die wens betrof vermoedde ik
vooral de eerste regel, die voor mij al langer een eigen bestaan was gaan
leiden: Laten we zacht zijn voor elkander,
kind. Je kunt je in woelige tijden geen betere wens voorstellen.
Door analyse van
één van Roland Holst eerste gedichten komt hij al tot het oordeel dat het
woordgebruik niet meer kan in deze tijd. Daarbij stelt hij dat vrijwel alle
werkwoorden en naamwoorden daarin tegenwoordig als verdacht, zo niet als uitgesproken fout gelden. Alleen pubers en onverbeterlijke amateurs durven nog zulke
gedichten te schrijven.
Het voordeel is
wel dat volgens dit criterium poëzie die afgedaan heeft plotseling weer in de
belangstelling kan komen en dat zal naar mijn overtuiging zeker het geval zijn met
de romantische poëzie, waaronder ik ook die van Roland Holst reken. Immers de
romantische dimensie is niet iets wat zijn tijd heeft gehad, omdat ze nu
eenmaal een ingeboren en blijvend aspect is van de menselijke psyche.
Analyse
Alvorens te gaan
naar het romantische wereldbeeld van dit gedicht, eerst even de vorm, de opbouw
ervan. Het gedicht bestaat uit vijf kwatrijnen, die zeer regelmatig zijn
opgebouwd en steeds hetzelfde omarmend rijm hebben. Maar ook is er veel
inwendig rijm door klinker- en medeklinkerrijm, zoals in: hoe zouden wij weten wat alleen de wind weet kind-,
Die klankherhalingen maken het gedicht zangerig, waardoor het iets van een
verlokking en zelfs een bezwering krijgt.
De meeste nadruk
ligt uiteraard op de eerste versregel: Laten
wij zacht zijn voor elkander, kind -. Dat liggend (rust)streepje geeft er
nog een extra echo aan. Het is ook verder een versregel met een echo, omdat zijn
aanhef door het hele gedicht heenloopt en terugkeert in de laatste regel van
het gedicht. Om deze regel gaat het dus. De rest is de reden, de verklaring van
dat eerste verzoek, dat ook een soort bede wordt door het herhaald laten wij.
Om de reden van
dit verzoek te weten te komen kunnen we beter eerst naar de titel van het
gedicht gaan. Zwerversliefde geeft
beknopt het romantische kader weer, waarin het gedicht gelezen moet worden.
Hoewel de dichter uitdrukkelijk verklaart niet het trotse hoge woord van liefde te willen spreken, gaat het hier toch
om liefde, maar van een heel eigen soort, omdat het een liefde tussen zwervers is.
Het thema zwerver kwam ik tegen bij Slauerhoff in zijn
gedicht Woningloze. Nu zwierf
Slauerhoff over de zeeën, waardoor hij letterlijk een zwerver genoemd kan
worden. Maar hij was ook in diepere zin zwerver, want je hoeft niet van
woonplaats te wisselen om toch zwerver te zijn. Maar dan wordt zwerver zijn een metafoor voor een
aspect van het menselijk bestaan, dat geen definitieve woning kent, ook al
streeft hij ernaar iets van die wens in een tijdelijke woning te
verwezenlijken. In dit perspectief is het menselijk bestaan een tocht, een reis
door de tijd. Nous sommes de passage,
wij zijn op doorreis, zoals een oude Franse wijsheid zegt.
Zo gezien komt
dit gedicht op een meer algemeen menselijk niveau te liggen. Het onderstreept
de tijdelijkheid van het bestaan, de onzekerheid en de fundamentele
eenzaamheid. Kortom het menselijke lot. Het is daarom wellicht een gedicht voor
mensen die iets van dat lot hebben ervaren, want de dichter heeft het over de maatloze verlatenheden, die over onze
moegezworven leden onder de sterren waaien in de oude wind. Dat klinkt
enigszins pathetisch, maar daarom nog niet minder toepasselijk. Het past hier wel,
omdat de dichter een soort ziener blijkt, die het menselijk bestaan ziet in een
veel wijder, kosmisch perspectief, waarvan de grenzen zich zowel in tijd als
ruimte uitstrekken naar het onbekende.
Zo’n visie nodigt
uit tot bescheidenheid, zoals verwoord in: wij
zijn maar als de blaren in den wind ritselend
langs de zoom van oude wouden. Het is daarom ook dat niet het trotse hoge woord van liefde gesproken
kan worden, omdat niemand uiteindelijk kan weten en bepalen hoe zijn lot en dat
van anderen zal verlopen.
Het gedicht
heeft een erotische lading. Het gaat om een verzoek om binnen één laatste droom gemeenzaam te zijn. Dit samenzijn is dus niet
gemotiveerd door een eerste hartstochtelijke verliefdheid noch door plannen om
samen een toekomst op te bouwen. Maar meer gebaseerd op het schuilen in elkaars
eenzaam lot en in dat besef de hoofden
bij elkander te neigen. Dat verklaart ook het verzoek om zacht te zijn voor elkander, na de wederzijdse
ervaring van hulpeloos verdriet.
Nawoord
Ik las het gedicht in de overtuiging dat deze romantische poëzie, hoewel nu al een eeuw geleden geschreven, nog steeds iets te zeggen heeft en niet heeft afgedaan. Het gaat hier niet om een stroming of mode uit voorbije eeuwen, maar om een wezenlijk aspect van de menselijke conditie, die hoewel tijdelijk gezien als verdacht, toch niet genegeerd kan worden. Dat is het feit dat de mens in diepste grond een zwerver, een zoeker is naar een tijdloos huis, ook al heeft hij zich tijdelijk een tevreden bestaan opgebouwd.
Ik las het gedicht in de overtuiging dat deze romantische poëzie, hoewel nu al een eeuw geleden geschreven, nog steeds iets te zeggen heeft en niet heeft afgedaan. Het gaat hier niet om een stroming of mode uit voorbije eeuwen, maar om een wezenlijk aspect van de menselijke conditie, die hoewel tijdelijk gezien als verdacht, toch niet genegeerd kan worden. Dat is het feit dat de mens in diepste grond een zwerver, een zoeker is naar een tijdloos huis, ook al heeft hij zich tijdelijk een tevreden bestaan opgebouwd.
Bovenstaand
gedicht geeft blijk van die nostalgie, die mijns inziens de bron en de
drijfveer van poëzie is, wil ze niet verzanden in anekdotische praat. Vandaar
de ruimtes die dit gedicht omgeven, die hoewel onbekend, door de wind worden meegedragen.
Die onbekende ruimtes vertegenwoordigen hier niet het Niets, dat eventueel te
verwaarlozen is, maar wel een tijdloos perspectief. Dat is het dunkt me wat de
zwerver zoekt en in een laatste droom van een tussentijdse ontmoeting wil beleven.