Zeker een eiland zijn. Zeker de brug
nog weigeren zolang je kan, de dijk
niet denken. Buiten het bereik
blijven van wat daar op de grens
van lucht en water loert: het land
waar eindeloos hongerig land achter ligt.
Maar wel de steiger teren voor het veer,
de vaargeul open houden, het uitzicht
bewaren op wat voor ieder kind weer
in dromen opdoemt: later ooit nog van
hier oversteken naar wat daar onzicht-
baar lokkend ligt: de overkant.
Uit: Tegen de tijd (1997)
nog weigeren zolang je kan, de dijk
niet denken. Buiten het bereik
blijven van wat daar op de grens
van lucht en water loert: het land
waar eindeloos hongerig land achter ligt.
Maar wel de steiger teren voor het veer,
de vaargeul open houden, het uitzicht
bewaren op wat voor ieder kind weer
in dromen opdoemt: later ooit nog van
hier oversteken naar wat daar onzicht-
baar lokkend ligt: de overkant.
Uit: Tegen de tijd (1997)
Vooraf
Ik heb een
voorkeur voor gedichten met een opening, een perspectief, wat dat uitzicht ook
moge zijn. Als ik alleen naar de titel van dit gedicht kijk, zou me dat moeten
afschrikken, want Eiland duidt iets
geslotens aan, een gebied door water omgeven en zonder verbinding met wat we het vaste land noemen. Maar in het
vervolg van zijn gedicht verklaart de dichter nadrukkelijk dat hij het uitzicht wil bewaren. Dat wijst op
een zekere opening. Het maakt me nieuwsgierig hoe hij het eiland zijn combineert met dit uitzicht naar de onbekende overkant.
Analyse
De opbouw
Dit gedicht
heeft iets dubbels. Dat blijkt al uit zijn opbouw. Het bestaat uit twee strofen
van zes regels, die een zekere tegenstelling vormen. Daarop duidt onder andere
het tegenstellende voegwoord Maar, waarmee
de tweede strofe aanvangt en dat een
zekere beperking aangeeft van wat in de eerste strofe werd gesteld. Die
tegenstelling Maar, uitgebreid met wel, wijst op de tegenstelling tussen
wat de dichter niet wil, namelijk In het bereik komen
van wat daar op de grens van lucht en water loert en wat hij wel wil, namelijk het uitzicht naar de overkant bewaren.
In
de uitspraak zeker de brug nog weigeren
zolang je kan uit de eerste strofe geeft nog een tijdsperiode aan, die in tegenstelling staat met later ooit nog uit de tweede strofe. Die
laatste tijdsaanduiding is tamelijk vaag in vergelijking met de eerste, die,
als het aan de dichter ligt, mag duren zolang
je kan. Maar deze impliceert niettemin dat die periode eindig is, namelijk
afhankelijk van de levenskrachten, die je bezit. Daaruit zou je kunnen
concluderen dat het hier gaat om de tegenstelling en spanning tussen twee fases
in het leven, die van het leven hier en nu en die van de dood als uiteindelijk
gebied.
De twee gebieden
In
samenhang met de tegenstelling in tijd
kent het gedicht een tegenstelling in gebieden,
die uitdrukkelijk gescheiden moeten worden gehouden. Aan de ene kant zolang het nog kan het beeld van het eiland en later ooit nog het beeld van de overkant.
Het
eiland wordt daarom vooral vanuit de
negatie gedefinieerd: geen brug, geen
dijk, geen verbinding met dat ver
verwijderd land.
Maar
de karakterisering van de overkant is
dubbel. In de eerste strofe heeft dat land, gezien vanuit het eiland, iets
dreigends en vijandigs: het loert en
is eindeloos hongerig. In de tweede
strofe wordt die aantrekkingskracht later
ooit nog tot iets lokkends, de aantrekkelijkheid
van een oorspronkelijke kinderlijke droom.
Zeker een eiland zijn…
Er is in dit
gedicht dus een duidelijk onderscheid tussen het hier nu en het hier na. Het eiland zijn legt de nadruk op het hier nu, beducht als het is voor het gebied
hier na, het verre vreemde land dat
met terugwerkende kracht de dichter in zijn leven hier nu bedreigt.
Dat gebied wordt
hier als hongerig voor gesteld en dreigt dus het leven van de dichter op te
slokken, zodat hij daardoor zijn eigenheid en individualiteit zou verliezen.
Daarom een eiland zijn om die
individualiteit te behouden zolang het kan.
Ik kom op die
overeenkomst tussen eiland zijn en individu zijn, omdat in beide de
begrenzing aanwezig is, die iets tot een ondeelbaar en onvervreemdbaar gebied
maakt.
Wanneer je de
aanhef van dit gedicht opvat als een adagium, een soort leefregel, dan zou je
het kunnen lezen als de zekere overtuiging te leven op de plaats waar je staat
en je niet te verliezen in de eindeloze mogelijkheden van het elders zijn. In
tijd zou dat betekenen te leven in het nu en niet vanuit de verre toekomst en het
onzekere einde. Het streven eiland te zijn zou dan inhouden trachten te leven
vanuit die unieke begrenzing en je daarvan niet te laten afleiden door wat dan
ook, zeker niet door de dreiging van een uiteindelijke dood. De bundel waaruit
het gedicht genomen is heet niet voor niets Tegen
de tijd.
Maar wel de
steiger teren voor het veer…
Maar wel geeft het verband aan met de eerste regel van het
gedicht: Zeker (natuurlijk) een eiland
zijn, (…) Maar wél de steiger teren
etc. De tweede strofe doorbreekt door deze restrictie de eenduidigheid van
de eerste strofe en daarmee van het eiland
zijn. Zonder dat zou dit tot een
gesloten bestaan worden en een dimensie missen, want in deze strofe wordt het
perspectief naar de overkant in feite open gehouden.
Ik stelde al vast dat het gedicht iets dubbels heeft. Maar
deze dubbelheid geeft aan dit gedicht juist zijn spanning. Hier en nu leven,
maar het gebied aan de overkant niet uit het oog verliezen. De dichter verwacht
later ooit het veer, dat hem zal komen
halen en brengen naar dat lokkende land dat eindeloos en tijdloos moet zijn.