Tijd – het is vreemd, het is vreemd mooi ook
nooit te zullen weten wat het is
nooit te zullen weten wat het is
en toch, hoeveel van wat er in ons leeft is ouder
dan wij, hoeveel daarvan zal ons overleven
zoals een pasgeboren kind kijkt alsof het kijkt
naar iets in zichzelf, iets ziet daar
wat het meekreeg
zoals Rembrandt kijkt op de laatste portretten
van zichzelf alsof hij ziet waar hij heengaat
een verte voorbij onze ogen
het is vreemd maar ook vreemd mooi te bedenken
dat ooit niemand meer zal weten
dat we hebben geleefd
te bedenken hoe nu we leven, hoe hier
maar ook hoe niets ons leven zou zijn zonder
de echo’s van de onbekende diepten in ons hoofd
niet de tijd gaat voorbij, maar jij, en ik
buiten onze gedachten is geen tijd
we stonden deze zomer op de rand van een dal
om ons heen alleen wind
uit: Over het verlangen naar een sigaret (2001)
dan wij, hoeveel daarvan zal ons overleven
zoals een pasgeboren kind kijkt alsof het kijkt
naar iets in zichzelf, iets ziet daar
wat het meekreeg
zoals Rembrandt kijkt op de laatste portretten
van zichzelf alsof hij ziet waar hij heengaat
een verte voorbij onze ogen
het is vreemd maar ook vreemd mooi te bedenken
dat ooit niemand meer zal weten
dat we hebben geleefd
te bedenken hoe nu we leven, hoe hier
maar ook hoe niets ons leven zou zijn zonder
de echo’s van de onbekende diepten in ons hoofd
niet de tijd gaat voorbij, maar jij, en ik
buiten onze gedachten is geen tijd
we stonden deze zomer op de rand van een dal
om ons heen alleen wind
uit: Over het verlangen naar een sigaret (2001)
Analyse
Tijd- het is vreemd,
het is vreemd mooi ook
nooit te zullen weten wat het is…
Te willen weten wat tijd is, is
een filosofische vraag. In dit geval wordt vaak verwezen naar Augustinus, die
als filosoof al in de vierde eeuw die vraag stelde en moest toegeven: als
niemand het mij vraagt weet ik het, maar zodra ik het moet uitleggen, weet ik
het niet.
Het is opmerkelijk dat de dichter
Kopland tot de conclusie komt dat hij nooit zal weten wat tijd is. Opmerkelijk,
omdat zijn poëzie vaak een soort strijd voerde tegen het voorbijgaan van de
tijd en hij in zijn gedichten poogde die voorbije tijd vast te houden en
tijdloos te maken.
Opmerkelijk ook, omdat hij
het vreemd mooi vindt dat hij het nooit zal weten wat tijd is.
Meestal vind je het niet mooi dat je iets niet zult weten. Dat
zou er hier op duiden dat de dichter zich uiteindelijk bij het verstrijken van
de tijd heeft neergelegd en de vergankelijkheid en eindigheid van alles, die
hij betreurde, als gegeven heeft aanvaard.
Vreemd mooi is een
aparte combinatie die op het eerste gezicht iets tegenstrijdigs oproept.
Wat mooi genoemd wordt is in de meeste gevallen niet vreemd.
Maar omdat het hier om iets ondoorgrondelijks gaat moeten we meer denken aan
het mysterie van de tijd dat mooi genoemd kan worden juist omdat we
het niet met onze woorden kunnen vatten en in een theorie kunnen verklaren.
en toch, hoeveel van
wat er in ons leeft is ouder
dan wij, hoeveel daarvan zal ons overleven…
dan wij, hoeveel daarvan zal ons overleven…
Dat en toch impliceert
dat de dichter zich nog niet geheel en al gewonnen geeft en probeert de grenzen
van onze tijdelijkheid te verleggen. Dit doet hij door twee suggestieve vragen
te stellen, die betrekking hebben op de tijd vóór ons en na ons. We zijn aan
beide zijden verweven in het patroon van de tijd. De vraag is hoeveel?
In het vervolg wordt dit
geïllustreerd aan twee voorbeelden. De voorgeschiedenis aan de blik van
een pasgeboren kind en het voortleven aan de blik van Rembrandt op
zijn laatste zelfportretten.
zoals een pasgeboren
kind kijkt alsof het kijkt
naar iets in zichzelf, iets ziet daar
wat het meekreeg…
naar iets in zichzelf, iets ziet daar
wat het meekreeg…
Het eerste voorbeeld zou
je genetisch kunnen noemen. Een kind erft eigenschappen van zijn
voorouders. Daarmee voegt het zich in de opeenvolging van generaties. Maar de
dichter leest ook iets van een bewustzijn in de blik van de
pasgeborene, een ongedefinieerd innerlijk weten van het leven waar het vandaan
komt.
zoals Rembrandt kijkt
op de laatste portretten
van zichzelf alsof hij ziet waar hij heengaat
een verte voorbij onze ogen…
van zichzelf alsof hij ziet waar hij heengaat
een verte voorbij onze ogen…
Het tweede voorbeeld ligt geheel
op het vlak van het innerlijk bewustzijn. De dichter leest in de ogen van
Rembrandt een wereld in de verte, die hij reeds als zijn toekomst ziet
Beide voorbeelden berusten op
visuele indrukken van de dichter. Ook al zijn ze moeilijk te verifiëren, ze
geven de ruimte aan van het menselijk leven naar twee kanten toe.
het is vreemd maar ook
vreemd mooi te bedenken
dat ooit niemand meer zal weten
dat we hebben geleefd …
dat ooit niemand meer zal weten
dat we hebben geleefd …
Deze uitspraak is in eerste
instantie vreemd voor een dichter die moeite heeft gedaan via zijn dichtwerk in
de herinnering te blijven. Of is er ook hier sprake van berusting in het
mysterie van de tijd, in het besef dat alles zeer relatief is onder de zon?
Het is waar: de hoop aanwezig te
blijven in de herinnering van het nageslacht heeft weinig grond. Wat weten wij
van onze voorouders? Wat zullen onze nakomelingen weten van ons?
Het vreemd mooie zou er
dan in kunnen bestaan dat we van die kant niet te veel mogen verwachten en dat
het mysterie van de tijd op een ander niveau ligt.
te bedenken hoe nu we
leven, hoe hier
maar ook hoe niets ons leven zou zijn zonder
de echo's van de onbekende diepten in ons hoofd…
maar ook hoe niets ons leven zou zijn zonder
de echo's van de onbekende diepten in ons hoofd…
Hier verplaatsen we ons dan ook
naar het andere niveau. Naast ons leven hier en nu zijn
er de echo’s van ongekende diepten in ons hoofd. Er wordt niet
nader genoemd welke dieptes in ons bewustzijn ons leven bepalen. Ze zijn
onbekend, zoals de dichter zegt, en daarmee zijn ze moeilijk te traceren. Ook
hier de suggestie dat er meer is dan onze tijdelijkheid, maar het blijft een
mysterie.
niet de tijd gaat
voorbij, maar jij, en ik
buiten onze gedachten is geen tijd…
buiten onze gedachten is geen tijd…
Nu toch nog een zeker weten wat
tijd is. Het is een maaksel van onze gedachten, want buiten onze gedachten is
er geen tijd, dus tijdloosheid. Maar doordat we aan die categorieën van tijd en
plaats vastzitten, zijn we gedoemd te sterven, jij, en ik.
we stonden deze zomer
op de rand van een dal
om ons heen alleen wind…
om ons heen alleen wind…
Het slot van het gedicht maakt
ogenschijnlijk een wending van het meer filosofische gedeelte van het gedicht
naar het anekdotische, naar een persoonlijk voorval, naar een ervaring van
totale leegte.
Het is alsof de dichter met deze
ervaring zichzelf iedere illusie of uitzicht wil ontnemen, maar daarmee ook de
lezer, wanneer hij het heeft over jij en ik. De conclusie van het gedicht is dan: wanneer jij en ik voorbij zijn, is
er dit: alleen wind. Het is kil en winderig boven het dal waar de mensen
wonen. Het mysterie van ons leven in de tijd wordt op geen enkele manier
ingevuld, juist niet vanuit de eerder genoemde echo’s van ongekende
diepten in ons hoofd. Daarmee blijft de lezer na dit gedicht achter met een Leegte die de gestalte aanneemt van het Niets.
Wat is poëzie?
Ik koos dit gedicht niet omdat ik
er zo weg van was. Het was meer omdat de leegte ook hier weer een belangrijk
thema is. Er valt niet zoveel meer te zeggen in de moderne poëzie. Er zijn veel
leegtes. Er moet kennelijk veel meer gesuggereerd worden dan gezegd.
Maar gaandeweg mijn analytisch
lezen van dit gedicht maakte zich ook een zekere wrevel van mij meester. Al
suggererende kun je ook niets suggereren. Het mysterie van onze
tijdelijkheid wordt quasi filosofisch aangepakt en tot iets vreemd moois mysterieus
gemaakt. Maar het mysterie blijft leeg. Het ei dat wordt uitgebroed is leeg.
De leegte die Hans Faverey aan de
orde stelde is van een ander gehalte. Leegte is vol verwachting. Hier mondt ze
uit in het Niets. Wat is er van de verte die Rembrandt zag? Wat van het gezang
van de merel die het hart doet volstromen? Hier niet veel meer dan de klinische
vaststelling: na onze tijd is het gedaan, en dat is mooi zo. Dat is geen
poëzie. Dat is Hollandse nuchterheid, weliswaar in mooie enjambementen verpakt.