De bus rijdt als een kamer door de nacht
de weg is recht, de dijk is eindeloos,
links ligt de zee, getemd maar rusteloos,
wij kijken uit, een kleine maan schijnt zacht.
Vóór mij de jonge pas–geschoren nekken
van twee matrozen, die bedwongen gapen
en later, na een kort en lenig rekken,
onschuldig op elkanders schouder slapen.
Dan zie ik plots, als waar 't een droom, in 't glas
ijl en doorzichtig aan de onze vastgeklonken,
soms duidelijk als wij, dan weer in zee verdronken
de geest van deze bus; het gras
snijdt dwars door de matrozen heen.
Daar zie ik ook mezelf. Alleen
mijn hoofd deint boven het watervlak,
beweegt de mond als sprak
het, een verbaasde zeemeermin.
Er is geen einde en geen begin
aan deze tocht, geen toekomst, geen verleden,
alleen dit wonderlijk gespleten lange heden.
links ligt de zee, getemd maar rusteloos,
wij kijken uit, een kleine maan schijnt zacht.
Vóór mij de jonge pas–geschoren nekken
van twee matrozen, die bedwongen gapen
en later, na een kort en lenig rekken,
onschuldig op elkanders schouder slapen.
Dan zie ik plots, als waar 't een droom, in 't glas
ijl en doorzichtig aan de onze vastgeklonken,
soms duidelijk als wij, dan weer in zee verdronken
de geest van deze bus; het gras
snijdt dwars door de matrozen heen.
Daar zie ik ook mezelf. Alleen
mijn hoofd deint boven het watervlak,
beweegt de mond als sprak
het, een verbaasde zeemeermin.
Er is geen einde en geen begin
aan deze tocht, geen toekomst, geen verleden,
alleen dit wonderlijk gespleten lange heden.
Uit:
Parken en woestijnen l940
Analyse
Bij mijn vraag
wat poëzie is, heb ik ook dit gedicht gekozen, omdat het net als Cannes een verschuiving weergeeft in de
beleving van de werkelijkheid. Kort gezegd: de beleving van een alledaagse
busreis ontwikkelt zich geleidelijk tot de sensatie van in een tijdloze
dimensie te zijn.
Die beschrijving
vindt in het gedicht in etappes plaats. De eerste twee strofen houden zich
bezig met de beschrijving van de situatie, die nog niets ongewoons heeft. Ze
zijn geschreven in klassieke kwatrijnen, in jamben van vijf voeten, als de
aanhef van een sonnet.
De laatste
strofe, die twaalf versregels beslaat, bevat de geleidelijke wending naar een
soort visioenachtige beleving. De versvorm wordt losser en verliest de
aanvankelijke regelmaat. Het is alsof het visioen hier de gangbare vorm
langzaam ontregelt met name de lengte van de versregels, die met afbrekingen, enjambementen,
zonder pauze, naar de eigenlijke ervaring toesturen, die in de laatste drie
regels wordt gegeven.
de weg is recht, de dijk is eindeloos,
links ligt de zee, getemd maar rusteloos,
wij kijken uit, een kleine maan schijnt zacht.
De eerste versregel vat de situatie meteen al bondig samen. Het valt op hoe de dichteres in weinig woorden perfect een situatie kan schetsen. Zij rijdt in de bus als in een vertrouwde huiselijke kamer, duidelijk begrensd tegenover de onzekerheden en dreigingen van de nacht. De wij, die uitkijken, zijn zij en haar medepassagiers, die door dit feit een onderlinge vertrouwdheid krijgen.
van twee matrozen, die bedwongen gapen
en later, na een kort en lenig rekken,
onschuldig op elkanders schouder slapen.
Ook dit beschrijft treffend de situatie. Die jonge pas geschoren nekken zijn een pars pro toto, een treffend kenmerk, voor de totale onschuld en ongecompliceerdheid van die twee jonge matrozen, die het zonder veel problemen of fantasieën voor gezien houden en al gauw de slaap zoeken. Het betekent wel dat de dichteres zich met haar meer complexe fantasieën alleen bevindt.
ijl en doorzichtig aan de onze vastgeklonken,
soms duidelijk als wij, dan weer in zee verdronken
de geest van deze bus; het gras
snijdt dwars door de matrozen heen.
Het plots geeft de verschuiving aan van de gewone waarneming, naar iets hallucinerends. In de weerspiegeling van het glas is er de verdubbeling van de bus, die als een geest wordt ervaren. In die verdubbeling gelden andere wetten. De twee matrozen worden doorsneden door het gras van de dijk. Hoewel dit allemaal best nuchter te verklaren is, vormt het voor de dichteres de overgang naar een diepere beleving van de werkelijkheid.
Daar zie ik ook mezelf. Alleen
mijn hoofd deint boven het watervlak,
beweegt de mond als sprak
het, een verbaasde zeemeermin.
mijn hoofd deint boven het watervlak,
beweegt de mond als sprak
het, een verbaasde zeemeermin.
De eerste regel heeft een heel speciaal effect door de dubbelzinnigheid van het woord Alleen. Hoewel het syntactisch bij de volgende zin behoort, behoort het qua plaatsing en betekenis veel meer bij Daar zie ik ook mezelf. In dit visioen is de dichteres inderdaad Alleen.
De veilige kamer van de bus is nu doorbroken, nu
de bus in een mysterieuze bus verdubbeld en gespleten is. Ook de zee, dat
eindeloze water, heeft zich in de beleving binnengedrongen, nu de dichteres als
een zeemeermin in het water dobbert.
aan deze tocht, geen toekomst, geen verleden,
alleen dit wonderlijk gespleten lange heden.
Deze drie laatste regels geven de andere
dimensie weer die de dichteres nu beleeft. Tijd en ruimte zijn opgeheven in
deze tocht, die tegelijk beeld is van het leven. Het diepere bestaan openbaart zich als
één lang heden, maar wordt hier gespleten
genoemd. Aan de ene kant is er de bus der tijdelijkheid, aan de andere kant is
er die mysterieuze bus, die het bestaan tot een tijdloze tocht maakt.