In een woestijn van zon, dicht langs de
zee
staan de platanen in een brede allee;
dorstige herten, plotseling betoverd
en in hun ren naar ’t water star gebleven,
het groene lichaam wit gevlekt, hoornen geloverd,
het wit gewei breed opgeheven.
Langs lopend, te gezond, te naakt
en door een lichte wijn in een soort droom bewegend,
besef ik plotseling de enig werkelijke zonde:
dat ik door het verwonderlijkste nauw geraakt,
zonder besef door het bestaan gezegend
en door de schadelijkste dingen nauw geschonden,
ver van de werkelijkheid ben weggeraakt.
dorstige herten, plotseling betoverd
en in hun ren naar ’t water star gebleven,
het groene lichaam wit gevlekt, hoornen geloverd,
het wit gewei breed opgeheven.
Langs lopend, te gezond, te naakt
en door een lichte wijn in een soort droom bewegend,
besef ik plotseling de enig werkelijke zonde:
dat ik door het verwonderlijkste nauw geraakt,
zonder besef door het bestaan gezegend
en door de schadelijkste dingen nauw geschonden,
ver van de werkelijkheid ben weggeraakt.
Uit: . De vogel Phoenix, 1947
Analyse
Aangezien ik op
zoek ben naar wat poëzie is, in dit geval bij Vasalis, wil ik me niet verliezen
in een gedetailleerde beschrijving van de vormkenmerken van dit gedicht. Ik
beperk me tot die kenmerken die onmiddellijk van belang kunnen zijn voor het
beter verstaan van de inhoud.
Het gedicht
bestaat uit twee strofen, een van zes en een van zeven regels.
De eerste strofe
beschrijft iets van de buitenwereld, waar de ik-figuur, laten we zeggen de
dichteres, mee geconfronteerd wordt. Het beschrijft de platanen die in Cannes
dicht bij de zee staan, strak gerangschikt in een allee.
De laatste
strofe beschrijft de reactie die dat beeld van die platanen bij de dichteres
teweeg brengt.
Dit mondt uit
in de laatste, zevende regel, die qua vorm eigenlijk teveel is, maar daardoor
hier juist de nadruk krijgt van een conclusie, die de kern vormt van het
gedicht.
In een
woestijn van zon, dicht langs de zee
staan de platanen in een brede allee;
dorstige herten, plotseling betoverd
en in hun ren naar ’t water star gebleven,
het groene lichaam wit gevlekt, hoornen geloverd,
het wit gewei breed opgeheven.
staan de platanen in een brede allee;
dorstige herten, plotseling betoverd
en in hun ren naar ’t water star gebleven,
het groene lichaam wit gevlekt, hoornen geloverd,
het wit gewei breed opgeheven.
Flanerend
in Cannes langs het strand is dit het beeld dat de dichteres treft. De rijen
platanen, allen geknot tot een soort hertengeweien. Ze ziet in hen herten die
dorstig zijn in die woestijn van zon, maar niet de kans hebben hun dorst te
lessen. Dat ze dat laatste zouden moeten doen zou wel natuurlijk zijn geweest,
als ze niet in hun natuurlijke drang waren gefrustreerd door een soort
betovering, waardoor iedere beweging uit ze is weggenomen.
Ik
veronderstel dat de dichteres zich niet thuis voelt bij het zien van die
gecultiveerde, in hun groei min of meer verminkte bomen. Je bent in Cannes ver weg van de
echte natuur. Het is een kunstmatige wereld, opgericht voor de rijke happy few,
die flaneert om zich te laten bekijken. Iedereen wil daar wel eens geweest
zijn, maar of hij zich er thuis voelt is iets anders. Iets soortgelijks moet
zich nog onbewust bij de dichteres hebben postgevat.
Langs
lopend, te gezond, te naakt
en door een lichte wijn in een soort droom bewegend,
besef ik plotseling de enig werkelijke zonde:
dat ik door het verwonderlijkste nauw geraakt,
zonder besef door het bestaan gezegend
en door de schadelijkste dingen nauw geschonden,
ver van de werkelijkheid ben weggeraakt.
en door een lichte wijn in een soort droom bewegend,
besef ik plotseling de enig werkelijke zonde:
dat ik door het verwonderlijkste nauw geraakt,
zonder besef door het bestaan gezegend
en door de schadelijkste dingen nauw geschonden,
ver van de werkelijkheid ben weggeraakt.
Deze
laatste strofe, die haar reactie beschrijft, is in zijn onderdelen weer
gestructureerd. Ik noemde al de laatste regel, die de clou van het gedicht
vormt, haar vervreemding van de werkelijkheid.
Maar er is ook een wisseling tussen de tweede en derde regel, ingezet door de uitspraak besef ik plotseling. Daarmee volgt de abrupte bewustwording van iets wat vooralsnog onbewust werd aangevoeld.
Langs
lopend, te gezond, te naakt
en door een lichte wijn in een soort droom bewegend,
en door een lichte wijn in een soort droom bewegend,
Deze twee regels beschrijven de toestand waarin de dichteres zich bevindt. Ze heeft het wellicht prettig gehad in het uitgaansleven van de chique badplaats. Maar vreemd genoeg voelt ze zich daar niet helemaal goed bij. Er zit iets van ongemakkelijkheid in dat te gezond, te naakt, alsof het eigenlijk niet gepast zou zijn.
Door de wijn is ze in een soort lichte roes, een droom, die maakt dat ze de werkelijkheid en dus haar werkelijkheid anders gaat zien.
besef ik
plotseling de enig werkelijke zonde:
Je moet vaststellen dat dit zorgeloos flaneren wel tot een heel onverwachte wending leidt: het besef namelijk zich schuldig te voelen aan de enig werkelijke zonde. Die wisseling van perspectief vindt dan ook met een schok plaats. Het zet de eigen existentie in een totaal ander licht, hoewel dat door het voorgaande wel was voorbereid. Want op een of andere manier heeft dit plotselinge besef te maken met die geknotte, gecultiveerde en dorstige platanen in die luxe setting en met het gevoel zelf te gezond en te naakt te zijn.
dat ik door
het verwonderlijkste nauw geraakt,
zonder besef door het bestaan gezegend
en door de schadelijkste dingen nauw geschonden,
ver van de werkelijkheid ben weggeraakt.
zonder besef door het bestaan gezegend
en door de schadelijkste dingen nauw geschonden,
ver van de werkelijkheid ben weggeraakt.
Om met de laatste regel te beginnen: de enig werkelijke zonde is: door eigen toedoen of schuld ver van de werkelijkheid te zijn weggeraakt.
De regels die daaraan voorafgaan vormen de oorzaak van dit zich schuldig voelen. Opvallend is het gebruik van tweemaal het woord nauw, in de betekenis van nauwelijks. De dichteres is –door het bestaan gezegend- nauwelijks geraakt door het besef van wonderlijke dingen en van de andere kant nauwelijks geschonden door echt schadelijke dingen.
Kortom, haar door het lot gezegend bestaan openbaart zich in dit opzicht als een schijnbestaan, waar ze plotseling doorheen kijkt en ziet dat het niet het werkelijke bestaan is.
Het is wel verrassend te moeten vaststellen dat een door het lot gezegend gezond en welvarend bestaan, die valse, onechte, ja zelfs zondige kant heeft. We moeten even teruggaan naar het beeld van de platanen, die in hun geknotte bestaan gefixeerd zijn en als dorstige herten in die zonwoestijn niet naar het levend water kunnen komen.
Het ligt voor de hand dat de dichteres in dit beeld zichzelf projecteert en vaststelt dat haar bestaan is verstard en dat ze in haar dorst naar leven niet tot die bron van levend water is gekomen.
Wat is
poëzie?
Uit dit gedicht blijkt dat bij Vasalis’ poëzie erin bestaat dat in het gedicht een plotselinge verschuiving plaats vindt van een oppervlakkige beleving naar een diepere beleving. Er wordt als het ware door de oppervlakte van de werkelijkheid heen gebroken.
Voor zover het een metafysische werkelijkheid blootlegt, die niet zonder meer kan worden waargenomen of bedacht, heeft haar poëzie een mystiek karakter. In dit gedicht gaat het niet om een toevallig inzicht dat je eventueel naast je neer kunt leggen, maar om een beleving waar de hoofdpersoon niet meer omheen kan en die daardoor onomkeerbaar is.
Je zou dit gedicht kunnen lezen als een persoonlijke bewustwording van een individueel probleem. Maar het gedicht biedt mijns inziens meer, iets universeels. De schok namelijk dat je bestaan, hoewel je in goeden doen bent en niets te klagen hebt en in de beste der werelden meent te leven, in een ander perspectief leeg en steriel kan blijken, omdat je -door het bestaan gezegend- niet veel verder bent gekomen dan de oppervlakte.