1 februari 2017

Ester Naomi Perquin: Meervoudig afwezig



Vooraf

In mijn blog Over Poëzie analyseer ik afzonderlijke gedichten. Mijn vraag daarbij is wat dichters in hun gedichten zelf over poëzie te zeggen hebben. Zoals te verwachten was, is er geen eenduidig antwoord op die vraag. Toch is er één aspect van poëzie dat ik vaak tegenkom. Poëzie cirkelt rondom een leegte, niet het totale niets, maar de afwezigheid van iets wat er zou moeten zijn en van wat verwacht wordt of vermoed. Kortom: poëzie betrekt zich vaak op iets wat ontbreekt.

Onlangs stuitte ik op een bundel gedichten met de titel Meervoudig afwezig van Ester Naomi Perquin. De titel suggereerde dat het in de bundel zou gaan over vormen van afwezigheid, of anders gezegd een gebrek aan aanwezigheid. Die afwezigheid komt in verschillende gedichten terug. Dat bracht me op het idee om de bundel in zijn geheel eens te verkennen op dit thema.

De gedichten in de bundel zijn onderverdeeld in twee groepen: 1 De Delen en 2 Het Totale. Die twee afdelingen worden voorafgegaan door een gedicht dat je een inleiding zou kunnen noemen. Daarin wordt de indeling in Delen en Het Totale voorbereid. Het gedicht heeft geen titel, maar begint met Onze professor legde het nog één keer uit. Ik ben dus nieuwsgierig wat de professor uitlegt.

 Onze professor legde het nog één keer uit.

'De aard van de afwezigheid, dames en heren,
is zodanig afhankelijk van ons verdwijnen
dat zij niet valt waar te nemen.'

Er viel een lange stilte in de zaal. Niemand stelde een vraag.
De professor staarde nadenkend naar een TL-buis
boven zijn hoofd. Wij begonnen onze spullen
in te pakken, op te staan.

'Overigens' zei hij. 'Valt wat blijft, vanwege onze neiging
tot halfslachtigheid, vaak niet goed waar te nemen.
Denkt u bijvoorbeeld aan de maan.'

Wij bewogen ons richting de deur, iemand knipte het licht vast uit.
'U zult de grootheid niet in het totale vinden,'
sprak de professor luid.'Maar het totale in de delen!'

Wij zetten onze telefoons weer aan, talloze berichten rijker.
Iemand haalde een fles cola uit zijn tas.

'Een olifant,' zei hij nog zacht, 'lijkt pas de olifant die hij
daadwerkelijk is wanneer u
wegens kijken door een sleutelgat
een groot deel van hem mist.'















Analyse

Onze professor legde het nog één keer uit.

Het hoorcollege loopt ten einde. Er is een vermoeden dat niet ieder student alles heeft gevolgd, laat staan begrepen. De professor is zich daarvan bewust. Vandaar die bijna wanhopige zin: Ik leg het nog één keer uit

'De aard van de afwezigheid, dames en heren,
is zodanig afhankelijk van ons verdwijnen
dat zij niet valt waar te nemen.'

Een hoorcollege kent verschillende vormen van afwezigheid. Even afgezien van totale absentie, een fysieke afwezigheid dus, zijn er vele gradaties van mentale afwezigheid. Die valt moeilijk waar te nemen, omdat de student er weliswaar fysiek is, maar met zijn gedachten ver weg kan zijn. Hij of zij verdwijnt dan voor een deel. 

Er viel een lange stilte in de zaal. Niemand stelde een vraag.
De professor staarde nadenkend naar een TL-buis
boven zijn hoofd. Wij begonnen onze spullen
in te pakken, op te staan.

De lange stilte in de zaal bevestigt de mentale afwezigheid van de studenten. Het opstaan en het inpakken van de spullen zijn duidelijke tekenen dat zij al elders zijn en dat hun afwezigheid steeds grotere vormen begint aan te nemen.

'Overigens' zei hij. 'Valt wat blijft, vanwege onze neiging
tot halfslachtigheid, vaak niet goed waar te nemen.
Denkt u bijvoorbeeld aan de maan.'

Desondanks blijft de professor doorgaan. Met die neiging tot halfslachtigheid moet hij wel doelen op de neiging van de studenten om met hun aandacht op meer plaatsen tegelijk te zijn, of anders gezegd de moeilijkheid of zelfs onmogelijkheid de aandacht bij één ding tegelijk te houden. Het probleem dus om hier en nu totaall bij iets aanwezig te zijn. 
Hij gebruikt hier het beeld van de maan, die nooit totaal te zien is. Zij verschijnt in schijngestalten, zodat slechts ten dele kan worden waargenomen hoe zij in haar totale gedaante is.

Wij bewogen ons richting de deur, iemand knipte het licht vast uit.
'U zult de grootheid niet in het totale vinden,'
sprak de professor luid.'Maar het totale in de delen!'

Het uitknippen van het licht demonstreert dat de studenten het hoorcollege nu echt voor gezien houden. Zo niet de professor die nog luid iets toevoegt aan zijn betoog over het waarnemen der dingen. Nu het blijvende niet in zijn totaliteit kan worden waargenomen blijft er geen andere mogelijkheid dan het te zoeken middels  de verschijningsvorm van de delen .

Wij zetten onze telefoons weer aan, talloze berichten rijker.
Iemand haalde een fles cola uit zijn tas.

'Een olifant,' zei hij nog zacht, 'lijkt pas de olifant die hij
daadwerkelijk is wanneer u
wegens kijken door een sleutelgat
een groot deel van hem mist.'

Terwijl de studenten met hun telefoons al in een andere wereld zijn, verduidelijkt de professor nog zwakjes met een voorbeeld hoe je die verhouding tussen het totale en zijn delen kunt zien.

Wat wil de professor nu duidelijk maken met zijn uitleg? Ik denk dat je het laatste voorbeeld als de kern van zijn betoog moet beschouwen. Ieder waarnemen is als het kijken door een sleutelgat. Door die beperking mis je altijd een deel van het totaal. Wat ontbreekt moet je erbij denken. En wat blijkt? Die verbeelding geeft je een beter beeld van het totaal dan wanneer je het reële in al zijn nuchterheid zou waarnemen.

Legt de dichter in het laatste beeld niet de vinger op wat poëzie is? Poëzie begeeft zich in dat gebied van de werkelijkheid dat ontbreekt en gemist wordt. In het voorbeeld van de olifant blijkt dat een geweldig groot gebied te zijn, waarbij we op de verbeelding zijn aangewezen. Het gaat hier om vermoedens, verlangens, intuïties. Maar als we de professor mogen geloven krijgen we op die manier een beter beeld van de totale werkelijkheid.

Zie verder het gedicht: Wegens logistieke problemen