Hoe het is om nu te
leven
te midden van
te midden van
geschonden geesten en verwarde vrienden
die ontheemd in eigen huis,
beroofd van al wat
breekbaar en waarachtig is,
de zweepslag van een nieuwe knechtschap incasseren.
Hoe het is om nu te leven
door verleugening en kromspraak
uit de taal verjaagd te worden
knecht te zijn van hen
die ons zouden bedienen —
Tot monddode wezens vermalen,
door naamloze machten beheerst,
wordt ons de adem afgesneden,
wordt het mes ons op de keel gezet.
uit: Cantus Firmus 2014.
te midden van
geschonden geesten en verwarde vrienden
die ontheemd in eigen huis,
beroofd van al wat
breekbaar en waarachtig is,
de zweepslag van een nieuwe knechtschap incasseren.
Hoe het is om nu te leven
door verleugening en kromspraak
uit de taal verjaagd te worden
knecht te zijn van hen
die ons zouden bedienen —
Tot monddode wezens vermalen,
door naamloze machten beheerst,
wordt ons de adem afgesneden,
wordt het mes ons op de keel gezet.
uit: Cantus Firmus 2014.
Analyse
Hoe het is om nu te
leven
te midden van
te midden van
geschonden geesten en verwarde vrienden
die ontheemd in eigen huis,
beroofd van al wat
breekbaar en waarachtig is,
de zweepslag van een nieuwe knechtschap incasseren.
te midden van
te midden van
geschonden geesten en verwarde vrienden
die ontheemd in eigen huis,
beroofd van al wat
breekbaar en waarachtig is,
de zweepslag van een nieuwe knechtschap incasseren.
Dit gedicht gaat uit van de vraag:
Hoe is het om nu te leven. Die vraag heeft de dichter al eerder aan zichzelf
gesteld, maar hij stelt die vraag nu aan de lezer. Hij verwacht misschien geen
direct antwoord, maar door haar verder toe te lichten hoe het is om nu te leven probeert hij de
lezer aan het denken te zetten.
Die vraag gaat over iets actueels, over het hier en nu. Niet over andere streken of voorbije tijden, maar over nu, onze tijd, ons bestaan. De herhaling van het te midden van benadrukt dat het onze onmiddellijke leefomgeving betreft. Door vrienden te noemen komt de vraag nog dichter bij.
Het wordt duidelijk dat in de ogen van de dichter de huidige maatschappelijke situatie er beroerd uitziet, wanneer hij het heeft over mensen, wier geesten geschonden zijn en verward, die niet meer thuis zijn in hun eigen leefgebied. Hij noemt een reden. Ze zijn beroofd van al wat hun dierbaar was. Al wat breekbaar en waarachtig was is verkeerd in het tegendeel: grofheid en onwaarachtigheid zijn er voor in de plaats gekomen.
De dichter spreekt over een nieuwe knechtschap, die in die vervreemdende situatie is ontstaan. Het gaat om mensen, die meenden vrije burger te zijn, maar tot de ontdekking komen aan vreemde machten onderworpen te zijn. Die knechtschap is een centraal punt in dit gedicht, want in het vervolg wordt daarop teruggekomen.
Hoe het is om nu te leven –
door verleugening en kromspraak
uit de taal verjaagd te worden
door verleugening en kromspraak
uit de taal verjaagd te worden
De vraag spitst zich in eerste instantie toe op hoe de taal in deze ontwikkeling een rol speelt. Wanneer waarheid niet meer aan een geijkte norm beantwoordt en er even zoveel waarheden zijn als meningen, verliest ook de taal zijn normerende kracht. Ze wordt gebruikt of misbruikt voor ieders particuliere doel. Vandaar de verleugening. Liegen is een middel geworden om zijn doel te bereiken. Bovendien heeft de taal door dit verlies aan normering ook haar respect verloren, zodat eenieder er van kan maken wat hij wil. Vandaar de kromspraak. Op deze wijze voelt de dichter dat de taal, zijn instrument, hem is ontnomen. Erger nog: hij is er uit verjaagd.
knecht te zijn van hen
die ons zouden bedienen —
die ons zouden bedienen —
Die nieuwe knechtschap waarvan
al eerder sprake was blijkt dus voort te komen uit een omkering van
maatschappelijke verhoudingen. De knechten die beloofd hadden ons te dienen
zijn onze heer en meester geworden. Het is een algemene vaststelling. Maar de
dichter laat het aan de lezer over die verder in te vullen. Het gaat hier kennelijk om
onze grote maatschappelijke dienstverleners.
Geleidelijk aan hebben die diensten, die door vrije inspraak waren ingesteld, zich een zelfstandige functie verworven. Daardoor zijn ze niet meer van de burger afhankelijk en kunnen ze vrijelijk hun eigen doelen nastreven. Die doelen zijn dan niet langer meer op de burger gericht, maar allereerst op eigen groei en winst. Geleidelijk aan realiseert men zich als burger dat het eens gegeven mandaat uit handen is gegeven en dat men, omgekeerd, de dictaten van zijn dienstverleners moet volgen.
Tot monddode wezens vermalen,
door naamloze machten beheerst,
wordt ons de adem afgesneden,
wordt het mes ons op de keel gezet
door naamloze machten beheerst,
wordt ons de adem afgesneden,
wordt het mes ons op de keel gezet
De dichter liegt er niet om.
Wat is er gebeurd met de burgers die meenden op vrije democratische wijze hun
maatschappelijke diensten te hebben gekozen? Er is een systeem ontstaan waarin hun
inbreng tot nul is gereduceerd. De diensten zijn naamloos geworden, onaanspreekbaar.
Erger nog: ze bedreigen de vrijheid om te leven. Wanneer je de adem wordt
afgesneden en het mes op de keel gezet is er weinig leefruimte meer over.
Nawoord
Bij het analyseren van twee gedichten van Menno Wigman, Misverstand en Burger
King, kwam ik tot de vaststelling dat voor hem in deze tijd poëzie niet veel
meer te zeggen heeft dan het uiten van een klacht. De
klacht namelijk dat de poëzie in deze tijd haar zeggingskracht heeft verloren.
Bij nader inzien zou je die klacht ook een vorm van verzet kunnen noemen,
verzet tegen een wereld die de taal ontkracht heeft en daardoor de dichter geen
ruimte meer biedt. In dit verband meende ik ook dit gedicht van H.C. ten Berge
te moeten lezen.
Daarmee kom ik tot de conclusie dat het mede een taak van de poëzie is om verzet te plegen. Verzet tegen actuele ontwikkelingen, met name wanneer het de verarming van onze cultuur en onze taal betreft.
Ik weet wel dat dit verzet in het algemeen al gauw wordt ontzenuwd met de opmerking dat men niet met de ontwikkelingen van zijn tijd wil meegaan en daarmee impliciet een bewijs van onvermogen levert. Maar dat is natuurlijk onterecht. Ook in deze tijd kun je net als in andere tijden aan bewustzijnsvernauwing lijden. Vandaar dat ik met enige instemming dit gedicht van H.C. ten Berge heb gelezen en geanalyseerd. Natuurlijk kun je dit gedicht afdoen als de bekende klacht van een grumpy old man. Maar ik zie hem meer als op bijgaande foto in een profetische perspectief. Hij roept ons terug van een duidelijke ontsporing.