Voici venir les temps où vibrant
sur sa tige
Chaque fleur s'évapore ainsi qu'un encensoir ;
Les sons et les parfums tournent dans l'air du soir ;
Valse mélancolique et langoureux vertige !
Chaque fleur s'évapore ainsi qu'un encensoir ;
Le violon frémit comme un cœur qu'on afflige ;
Valse mélancolique et langoureux vertige !
Le ciel est triste et beau comme un grand reposoir.
Le violon frémit comme un cœur qu'on afflige,
Un cœur tendre, qui hait le néant vaste et noir !
Le ciel est triste et beau comme un grand reposoir ;
Le soleil s'est noyé dans son sang qui se fige.
Un cœur tendre, qui hait le néant vaste et noir,
Du passé lumineux recueille tout vestige !
Le soleil s'est noyé dans son sang qui se fige...
Ton souvenir en moi luit comme un ostensoir !
Chaque fleur s'évapore ainsi qu'un encensoir ;
Les sons et les parfums tournent dans l'air du soir ;
Valse mélancolique et langoureux vertige !
Chaque fleur s'évapore ainsi qu'un encensoir ;
Le violon frémit comme un cœur qu'on afflige ;
Valse mélancolique et langoureux vertige !
Le ciel est triste et beau comme un grand reposoir.
Le violon frémit comme un cœur qu'on afflige,
Un cœur tendre, qui hait le néant vaste et noir !
Le ciel est triste et beau comme un grand reposoir ;
Le soleil s'est noyé dans son sang qui se fige.
Un cœur tendre, qui hait le néant vaste et noir,
Du passé lumineux recueille tout vestige !
Le soleil s'est noyé dans son sang qui se fige...
Ton souvenir en moi luit comme un ostensoir !
Uit:
Les Fleurs du mal
De harmonie van de avond
Zie
de tijden komen dat, trillend op haar stengel,
Iedere
bloem geurt als een wierookvat;
De
geluiden en geuren wervelen in de avondlucht
In
een melancholieke wals en lome duizeling!
Iedere
bloem geurt als een wierookvat;
De
viool trilt als een hart dat wordt gepijnigd;
In
een melancholieke wals en lome duizeling!
De
hemel is triest en mooi als een groot rustaltaar.
De
viool trilt als een hart dat wordt gepijnigd,
Een
teer hart, dat walgt van het grote zwarte niets!
De
hemel is triest en mooi als een groot
rustaltaar;
De
zon is verdronken in zijn bloed dat stolt.
Een
teer hart, dat walgt van het grote zwarte niets,
En
van het voorbije licht ieder spoor verzamelt!
De
zon is verdronken in zijn bloed dat stolt …
Vooraf
De titel van de bundel Bloemen van het kwaad, waaruit dit
gedicht is genomen laat al weten wat de dichter onder poëzie wil verstaan. Hij
wil zijn poëzie niet beperken tot het
gangbare schoonheidsideaal, maar zoekt haar vooral in de schaduwzijde van het
menselijk bestaan, waar mensen afwijken van wat men normaal noemt. Kwaad moet daarom niet onmiddellijk worden
geassocieerd met moreel kwaad, maar eerder met wat in het Frans mal de vivre heet, lijden aan het bestaan.
Ook in Harmonie du soir wordt duidelijk dat de dichter zelf daaraan lijdt.
Hij plaatste het gedicht binnen Les
Fleurs du Mal in een afdeling die hij Spleen
et Idéal noemde. De term spleen
ontleende hij uit het Engels, waarschijnlijk omdat in het Frans een eenduidig
equivalent ontbrak voor een levenshouding die nieuw was en moeilijk te
omschrijven en slechts in poëtische beelden uit te drukken. Ook in het Nederlands is dat het geval. Verveling, zwaarmoedigheid, weemoed,
lusteloosheid benaderen die houding enigszins. In feite zijn het allemaal
aspecten van het lijden aan het bestaan.
Uit een brief aan zijn vriendin Jeanne
Duval blijkt dat Baudelaire op vierentwintigjarige leeftijd van plan was een
einde aan zijn leven te maken. Dat besluit kwam mede voort uit een verstoorde
verhouding met zijn moeder, die na de vroegtijdige dood van zijn vader snel was
hertrouwd. Maar meer algemeen uit een
stemming van spleen, een
zwaarmoedigheid, waarin het bestaan voor hem gesloten was en nergens een
zinvolle opening bood. Een geluk voor de poëzie dat hij zijn plan niet heeft
uitgevoerd. In die impasse heeft hij een uitweg gevonden, zonder van plaats te
hoeven veranderen, door zich te richten op een ideële werkelijkheid, het tweede element van spleen et idéal. Die ideële werkelijkheid
is een geestelijke die in de verbeelding bestaat en nooit geheel bereikt kan
worden. Maar hij zag de mogelijkheid om haar in ieder geval gedeeltelijk te
verwezenlijken in de verbeelding van de poëzie.
Mijn analyse van Harmonie du soir richt zich vooral op de
inhoud en minder op de vorm tenzij die van belang is voor de inhoud. Mijn
vertaling van het gedicht is daarom alleen inhoudelijk. Ik heb geen moeite
gedaan recht te doen aan metrum en rijm, ook wel omdat ik denk dat zoiets een onmogelijke
taak is.
Analyse
Harmonie du soir
Voici venir
les temps où vibrant sur sa tige
Chaque fleur s'évapore ainsi qu'un encensoir ;
Les sons et les parfums tournent dans l'air du soir ;
Valse mélancolique et langoureux vertige !
Les sons et les parfums tournent dans l'air du soir ;
Valse mélancolique et langoureux vertige !
Zie de tijden komen
dat, trillend op haar stengel,
Iedere bloem geurt als
een wierookvat;
De geluiden en geuren
wervelen in de avondlucht
In een melancholieke
wals en lome duizeling!
De titel belooft vrede. Een moment waarop alle ervaringen van de hitte van de dag tot rust komen, nu de zon langzaam wegzakt. Je denkt onwillekeurig dat het gedicht de avond van een gewone dag wil beschrijven. Maar de aanhef van de eerste strofe doet vermoeden dat het over meer gaat. De dichter heft een profetische toon aan, alsof hij de aankondiger is van een nieuwe tijd. Dat doet me denken aan een van de Kleine gedichten in proza, getiteld Enivrez vous, Bedrink je, waarin de dichter, om aan het neerdrukkende gewicht van de Tijd te ontkomen, ons bezweert altijd in een roes te zijn. En om dit kracht bij te zetten laat hij heel de levende en levenloze natuur zeggen: Het is tijd voor de roes.
De nieuwe tijd die de dichter hier
aankondigt blijkt een tijd van de roes, van de dichterlijke vervoering, waarin hij
en de natuur één worden en waarin het neerdrukkende gewicht van de Tijd is
opgeheven. Dat blijkt onder meer in het feit dat geuren en klanken voor hem
samenvloeien en rondtollen in een wervelende wals. Maar bovendien krijgt dit
gebeuren een sacraal karakter, wanneer hij bloemen ziet wasemen als een wierookvat.
Chaque
fleur s'évapore ainsi qu'un encensoir ;
Le violon frémit comme un cœur qu'on afflige ;
Valse mélancolique et langoureux vertige !
Le ciel est triste et beau comme un grand reposoir.
Le violon frémit comme un cœur qu'on afflige ;
Valse mélancolique et langoureux vertige !
Le ciel est triste et beau comme un grand reposoir.
Iedere bloem geurt als
een wierookvat;
De viool trilt als een
hart dat wordt gepijnigd;
In een melancholieke
wals en lome duizeling!
De hemel is triest en
mooi als een groot rustaltaar.
De dichter gebruikt een bijzondere
versvorm om de sensatie van klanken en geuren die in een dans ronddraaien te
versterken. Twee versregels uit de
vorige strofe worden in de volgende herhaald. Daarmee keert de wals weer terug
tot zichzelf voordat ze verder gaat.
Ook wordt duidelijker dat dit
gebeuren een sacraal en gewijd karakter gaat krijgen. De hemel wordt
voorgesteld als één groot rustaltaar.
De dichter verwijst daarmee naar een kerkelijk gebruik om het Allerheiligste in
de gedaante van een hostie op een rustaltaar ter aanbidding op te stellen. Die
hostie is gevat in het centrum van een gouden houder die men monstrans noemt. Met die verwijzing maakt
hij een eigen eredienst, die niet meer de kerk, maar heel de hemel tot ruimte
heeft. Het gaat er nu om wat voor hem het centrum is, het Allerheiligste, het Ideaal.
Opmerkelijk is dat de hemel triest en mooi wordt genoemd, een
mengsel dat de beleving van het spleen
kenmerkt. Aangezien het ideale en volmaakte niet geheel bereikt kan worden, is
schoonheid altijd gemengd met weemoed en ook met pijn. De viool kan niet anders
spelen, omdat het hart van de dichter ook door die pijn van het onbereikbare
wordt gekweld.
Le
violon frémit comme un cœur qu'on afflige,
Un cœur tendre, qui hait le néant vaste et noir !
Le ciel est triste et beau comme un grand reposoir ;Le soleil s'est noyé dans son sang qui se fige.
Un cœur tendre, qui hait le néant vaste et noir !
Le ciel est triste et beau comme un grand reposoir ;Le soleil s'est noyé dans son sang qui se fige.
De viool trilt als een
hart dat wordt gepijnigd,
Een teer hart, dat
walgt van het grote zwarte niets!
De hemel is triest en mooi als een groot rustaltaar;
De zon is verdronken
in zijn bloed dat stolt.
Tegenover het Ideaal bevindt zich het grote
zwarte Niets, een afgrond die de dichter naar beneden dreigt te trekken.
Zijn positie bevindt zich tussen beide. Nu de zon van de hete lange dag
wegsterft heeft hij de mogelijkheid harmonie te vinden door zijn hart volledig naar
zijn ideaal te keren.
Un cœur
tendre, qui hait le néant vaste et noir,
Du passé lumineux recueille tout vestige !
Le soleil s'est noyé dans son sang qui se fige...
Ton souvenir en moi luit comme un ostensoir !
Du passé lumineux recueille tout vestige !
Le soleil s'est noyé dans son sang qui se fige...
Ton souvenir en moi luit comme un ostensoir !
Een teer hart, dat
walgt van het grote zwarte niets,
En van het voorbije
licht ieder spoor verzamelt!
De zon is verdronken
in zijn bloed dat stolt …
De herinnering aan U straalt in mij
als een monstrans!
Dit is de tijd waarop het gevoelige
hart van de dichter alle lichtende herinneringen uit het verleden verzamelt en
overdenkt. Daarmee gaat de avond van de dag over in de avond van het bestaan.
En nu de zon definitief gestold is in zijn bloed blijft er één stralende
herinnering over: naar een U die voor de dichter het ideaal verbeeldt. Door haar in een monstrans te plaatsen maakt hij die herinnering tot het
Allerheiligste. Men denkt onmiddellijk dat dit een herinnering is aan een vrouw,
een geliefde. En men zou kunnen opmerken dat dit sacrale beeld toe te kennen aan
een vrouw neigt naar blasfemie. Maar dan neemt men die toekenning al te letterlijk. Ook
de geliefde is een beeld, een sacrament kun je zeggen, van het volkomene, van
het Ideaal dat oplicht in de herinnering.