Dit wordt ons niet ontnomen: lezen
en ademloos het blad omslaan,
ver van de dagelijksheid vandaan.
Die lezen mogen eenzaam wezen.
ver van de dagelijksheid vandaan.
Die lezen mogen eenzaam wezen.
Zij waren het van kind af aan.
Hen wenkt een wereld waar de groten,
de tijdelozen, voortbestaan.
Tot wie wij kleinen mogen gaan;
de enigen die ons nooit verstoten.
de tijdelozen, voortbestaan.
Tot wie wij kleinen mogen gaan;
de enigen die ons nooit verstoten.
Uit:"verzamelde gedichten"
Dit wordt ons niet ontnomen: lezen
De titel van het gedicht is Onvervreemdbaar. Dat is in oorsprong een rechtsterm en betekent zoveel als dat je recht niet door vreemden kan worden opgeëist. De eerste regel gaat daar op door. Lezen is iets zo persoonlijks dat niemand het je af kan nemen. Dat veronderstelt dat er veel dingen in je leven zijn die je door omstandigheden kunt verliezen of door anderen kunnen worden verhinderd. Lezen is een van die dingen die daaraan ontsnappen en is om die reden dus zeer waardevol.
De titel van het gedicht is Onvervreemdbaar. Dat is in oorsprong een rechtsterm en betekent zoveel als dat je recht niet door vreemden kan worden opgeëist. De eerste regel gaat daar op door. Lezen is iets zo persoonlijks dat niemand het je af kan nemen. Dat veronderstelt dat er veel dingen in je leven zijn die je door omstandigheden kunt verliezen of door anderen kunnen worden verhinderd. Lezen is een van die dingen die daaraan ontsnappen en is om die reden dus zeer waardevol.
ver van de dagelijksheid vandaan
Het gaat
hier kennelijk niet om het lezen van een krant of een technische verhandeling,
hoewel ook dat soort informatie boeiend kan zijn. Het ademloos lezen heeft hier
meer te maken met fictie, dat wil zeggen lectuur, literatuur, waar de
verbeelding een grote rol speelt.
Door het
lezen betreed je een andere, meer geestelijke wereld. Je krijgt de indruk, uit
het woordje ver, dat die wereld een toevluchtsoord vormt uit de
alledaagsheid, die door zijn materiële bekommernis niet voldoende vermag te
boeien.
Deze regel heeft
iets bijzonders. Hij staat los tussen twee kwatrijnen met omarmend rijm. Qua
rijm correspondeert hij zowel met de klanken uit de eerste als met die van de
laatste strofe. Die positie geeft aan deze tussenregel dus bijzondere nadruk.
Hij leunt
sterk aan tegen de vorige regel door te stellen dat die eenzaamheid al iets is
wat de lezer van kind af aan in zich heeft.
Die
eigenschap heeft verband met de behoefte tot verbeelding. De stelligheid van
deze uitspraak verraadt de overtuiging van de dichteres dat in principe elk
kind die eigenschap heeft, ongeacht of hij dat in het latere leven ook
realiseert door daadwerkelijk te lezen.
de tijdelozen, voortbestaan.
Tot wie wij kleinen mogen gaan;
de enigen die ons nooit verstoten.
Het van kind af aan wijst ook vooruit op
deze laatste strofe, waarin gesproken wordt over groten en kleinen. De
behoefte van het kind naar een wereld die groter is dan zijn eigen wereld is
hier beeld van eenieder die via het lezen aangetrokken wordt naar iets wat
groter is en het alledaagse overstijgt.
De grote
schrijvers worden hier tijdeloos genoemd, niet alleen omdat zij blijvende
betekenis hebben, maar ook omdat de wereld die zij vertegenwoordigen tijdeloos
is. Zij voeren de lezer binnen in dat tijdeloze. Ik vereenzelvigde dat met de
wereld van de verbeelding. Dat zou misverstanden kunnen wekken als men verbeelding
als verzinsel opvat. De wereld van de verbeelding bestaat uit die oerbeelden
die de mensheid altijd hebben geboeid en zullen blijven boeien.