11 november 2024

 Over Poëzie Welkom

 Wat is poëzie? Wat voor functie heeft ze? Die vragen waren het uitgangspunt van een leesgroep waarvan ik deel uitmaakte. We kozen daarbij enkele gedichten waarbij de poëzie en de rol van de dichter zelf het onderwerp waren. Ze moesten dus zo veel mogelijk zelf het antwoord geven op de twee gestelde vragen.


Voor een deel geef ik hier het resultaat van die gesprekken van destijds en voor een deel ben ik doorgegaan op dit uitgangspunt, omdat op die vraagstelling zoveel gevarieerde antwoorden mogelijk zijn. Het biedt me verder de gelegenheid gedichten eens diepgaand te lezen.

In het vervolg vindt u wat ik aan antwoorden vond op de gestelde vragen. Die antwoorden probeer ik er via een literaire analyse uit te lichten. Daarbij probeer ik zo dicht mogelijk bij de tekst blijven en er zo weinig mogelijk interpretaties, die ik van elders heb bij te betrekken.

Mijn leesverslag is van persoonlijke aard en ik heb niet de pretentie een soort wetenschappelijke objectiviteit na te streven. Ik ben me er van bewust dat ik bij mijn interpretatie vertrek vanuit enkele door mijn voorkeur bepaalde literaire uitgangspunten.

Een ervan is de opvatting dat poëzie dan pas voor mij interessant wordt, wanneer de werkelijkheid die de dichter oproept niet puur anekdotisch is of particulier, maar gaat over het menselijke bestaan in zijn totaal, d.w.z. universeel is en daardoor voor mij als lezer herkenbaar. In die gevallen verwijst het uiterlijke voorval naar een innerlijke werkelijkheid.

Lezen is kiezen. In die zin is het lezen van poëzie subjectief. Als lezer heb je bepaalde persoonlijke vragen en voorkeuren. Je zoekt in het gedicht wat van je gading is. Het is als met voedsel: je hoeft niet alles te eten. Maar dat wil niet zeggen dat je een gedicht willekeurig kunt interpreteren.

Het zoeken mag de interpretatie van het gedicht nooit in de weg te staan. Soms moet je de vraag bijstellen als het gedicht er om vraagt. En het kan gebeuren dat je een ander antwoord krijgt dan je verwachtte. In zo’n geval moet je eten wat je niet gewend was te eten.

Het is waar. Uit de gekozen gedichten blijkt een duidelijke persoonlijke voorkeur. In eerste instantie is dat de belangstelling voor de poëzie van Nijhoff en Bloem. Voor hen heeft poëzie een metafysische, zo niet mystieke dimensie. Die mystieke kant van de poëzie boeit mij zeer. Zie bij voorbeeld mijn bespreking van het gedicht Het Kind en ik van Martinus Nijhoff

Maar dat neemt niet weg dat ook andere gedichten aan bod zijn gekomen of nog zullen komen. 

Henriëtte Roland Holst: Lichtstralen I

 



Keer tot het tijdeloze in mijn kind

 

Keer in tot het verborgen zelf,

waar denken ophoudt en de ritselhagen

der uren gansch verstild zijn, wilde vlagen

 tot rust gebracht; keer in nu, delf en delf

 tot waar de wortels van den tijd niet reiken,

 

 geen adem dringt van morge' en avondwind -

 keer in tot waar het murmelen begint

 der bronnen uit onzichtbre rijken.

 

Keer tot het tijdelooze in, mijn kind.

 

Bij de bespreking van De zachte krachten zullen zeker winnen van Henriëtte Roland Holst vroeg ik mij af hoe zij zo zeker en stellig kon zijn van die uitspraak. Is het niet een wensen tegen beter weten in? Waar haalt zij die zekerheid vandaan? Dit gedicht kan daar wat meer duidelijkheid over geven, nu zij de lezer uitnodigt om naar die bron van  zekerheid in te keren. .

Analyse

Keer in tot het verborgen zelf,

waar denken ophoudt en de ritselhagen

der uren gansch verstild zijn, wilde vlagen

 tot rust gebracht; keer in nu, delf en delf

In dit gedicht vraagt de de dichter de lezer om in zichzelf te keren, maar dan wel in zijn verborgen zelf. Zij veronderstelt dus dat de lezer, naast het zelf waarvan hij zich bewust is, nog een dieper zelf heeft dat verborgen is en onbewust, maar wel toegankelijk. Dat gebied moet dan wel voorbij het denken zijn gelegen, waar de taal ophoudt en wordt geluisterd en alles stilte en rust ademt. Hier wordt het inkeren een delven genoemd: een steeds dieper doordringen in die eigen verborgen grond van het bewustzijn. De ritselhagen die zich in die stilte openbaren doen denken aan het gedicht van Nicolaas Beets De moerbeitoppen ruisten. In dat ruisen gaat voor hem God voorbij en toeft bij hem. Beets vult het naar eigen overtuiging in, maar voor ieder zal dat persoonlijk zijn. Voor de dichter, zoals blijkt uit haar gedicht van de zachte krachten is het de zekerheid dat uiteindelijk de liefde de zin is van het leven der planeten

tot waar de wortels van den tijd niet reiken,

geen adem dringt van morge' en avondwind -

keer in tot waar het murmelen begint

der bronnen uit onzichtbre rijken.

In de tweede strofe wijst de dichter op een nieuw gebied, namelijk de tijdloosheid. In het diepere bewustzijn blijkt daar de tijd opgeheven. Er is daar geen sprake meer van morgen of avond, van verleden of toekomst. Daar heerst rust en stilte. Slechts het zachte murmelen  van die diepe bronnen komt als een stille kracht omhoog uit die onzichtbare rijken. Dat is het gebied waar de dichter haar zekerheid vindt, een bron voorbij alles wat tijdelijk en zichtbaar is.

Keer tot het tijdelooze in, mijn kind.

Door de lezer zo direct en persoonlijk aan te spreken en uit te nodigen wordt de oproep om in zichzelf te keren versterkt. Het is duidelijk dat zij dat tijdeloze gebied kent en eruit leeft. Door de lezer kind te noemen neemt zij een houding aan van iemand die haar lezer als een nog onervarene wil inwijden in dat voor hem of haar nog onbekende gebied van het tijdloze zijn. Het zal  een blijvende ankerplaats zijn, dieper dan al het tijdelijke wel en wee.