Posts tonen met het label Wigman Menno: Burger King. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Wigman Menno: Burger King. Alle posts tonen

2 januari 2019

Menno Wigman: Burgerking




Was er een tijd dat ik hier boven stond,
mijn mond vol Proust en Bloem, mij hoor je niet,
niet meer. Wat heeft het nog voor zin om in
een taal te denken die geen tanden heeft?
Ik sta alleen. Mijn woorden zijn naar god.
.
Dus slof ik door de leeszaal van de straat
en blader maar wat door de Burger King,
gewoon, omdat ik leef, omdat ik hopeloos
eenvoudig eet en straks vanzelf vertrek.
– Als deze wanhoop ons Walhalla is,
.
als hier het ware leven staat te lezen,
mij best, ik zag genoeg. In dit verhaal
betaal je met jezelf, niet eens bedroefd,
eerder verbaasd dat alles wat zo laag
en lelijk is zo sterk en stevig staat.

Uit : De droefenis van copyrettes 2009





Analyse

Zoals in zijn gedicht Misverstand vraagt ook hier de dichter zich wanhopig af of zijn poëzie in deze tijd nog iets te betekenen heeft. Centraal staat in dit gedicht het beeld van de Burger King, Het is een metafoor voor de moderne samenleving, voor de stad die zich allengs gevuld heeft met fastfood eetgelegenheden en waar het consumeren van voedsel haar enige functie blijkt te zijn geworden. De poëtische ruimte is door dit gebeuren geheel ingenomen, zodat de dichter er aan denkt zijn lier aan de wilgen te hangen.

De bundel waaruit dit gedicht is genomen heeft als titel: De droefenis van copyrettes. Nu is de Burger King ook een metafoor voor de kopieën  waaraan alle steden lijden. Bijna iedere binnenstad is te verwisselen voor de andere. De winkelketens rijgen zich aaneen, waardoor er geen plaats meer is voor wat bijzonder is en zich van het andere onderscheidt. Die drang te kopiëren heeft ook de burgers besmet, die zich gemakkelijk laten voegen in deze eenvormige wereld. Maar daarmee is de creatieve verbeelding, waar ook de poëzie het van moet hebben, om zeep gebracht.

Was er een tijd dat ik hier boven stond,
mijn mond vol Proust en Bloem, mij hoor je niet,
niet meer. Wat heeft het nog voor zin om in
een taal te denken die geen tanden heeft?
Ik sta alleen. Mijn woorden zijn naar god.

Er moet een tijd geweest zijn waarin de cultuur van het nuchtere zakelijke denken en de literaire verbeelding konden samenleven, weliswaar als gescheiden gebieden, maar toch werd aan de literaire verbeelding een belangrijke plaats toegekend om aan het leven diepte en duiding te geven. Dat was de tijd dat de dichter nog enig aanzien genoot, zodat hij dan ook kon verklaren dat hij hier boven stond.

Dat was ook de tijd dat de dichter nog de mond vol had van Proust en Bloem. Die namen die zo mooi assoneren vatten de coryfeeën van de literaire verbeelding samen. Zij stonden hoog in aanzien, maar zijn geleidelijk een ver bestaan gaan leiden. Wat is er in de tijd gebeurd? Volgens de dichter heeft de literaire taal zijn kracht verloren. Maar waardoor? Zijn woorden kunnen niet meer naar een poëtische werkelijkheid verwijzen. Zij vinden geen plaats. De hemel, dat gebied van verbeelding en dromen, is leeg geworden. Die blijkt met God uit het gezicht verdwenen. Voor de dichter valt daar niets meer te lezen

Dus slof ik door de leeszaal van de straat
en blader maar wat door de Burger King,
gewoon, omdat ik leef, omdat ik hopeloos
eenvoudig eet en straks vanzelf vertrek.
– Als deze wanhoop ons Walhalla is,

Inspiratie voor zijn poëzie zal de dichter voortaan in de stad beneden moeten zoeken. Dit zoeken naar zin noemt hij het lezen van de straat. Daar immers hebben de mensen hun droom, hun Walhalla, gebouwd met als centrum de Burger King. Maar aan zijn sloffen kun je merken dat hij weinig vertrouwen heeft daar iets te vinden wat zijn honger zou kunnen stillen. Wat hij vindt is voedsel om in leven te blijven, maar het smaakt naar wanhoop en dood.

als hier het ware leven staat te lezen,
mij best, ik zag genoeg. In dit verhaal
betaal je met jezelf, niet eens bedroefd,
eerder verbaasd dat alles wat zo laag
en lelijk is zo sterk en stevig staat

Op zoek naar het ware leven moet de dichter zijn verlies toegeven. Wat overblijft is gelatenheid en verbazing over het feit dat deze wanhoop nog steeds de schijn weet op te houden van het ware bestaan.

Naschrift

Naar aanleiding van zijn gedicht Misverstand concludeerde ik al dat voor de dichter poëzie niet meer kan zijn dan het uiten van een klacht. Ook hier lijkt het er op dat de dichter zijn moed heeft verloren om verder te gaan. Maar dat blijkt toch niet het geval. Hij schrijft door, want juist door het vaststellen van het gemis wordt wat gemist wordt des te sterker opgeroepen. Het is nostalgie en naar mijn gevoel is de dichter in het oproepen van die nostalgie goed geslaagd.