Posts tonen met het label Roland Holst A.: De Vagebond. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Roland Holst A.: De Vagebond. Alle posts tonen

23 februari 2014

A.Roland Holst: De vagebond



Zij wikken en wegen
hun geld en hun god,
en kanten zich tegen
mijn vluchtiger lot,
omdat ik mijn handen
en ogen leeg
door hunne landen
omdroeg, en zweeg
in hun geschillen
en ging als blind
om der eenzame wille
van sterren en wind.

Uit: Voorbij de wegen

 

 


 Vooraf

Ik vind het een verdienste van een gedicht dat het beknopt is en weinig woorden nodig heeft om te zeggen wat het te zeggen heeft. Het woord gedicht roept bij mij de associatie met dichtheid op.
Bovenstaand gedicht is in dit opzicht voorbeeldig. Het is gecondenseerd, bestaat uit één zin en heeft twaalf super korte versregels, die ieder perfect gekruist rijmen. Het gebruik van enjambementen, het doorlopen van de zin in de volgende versregel, geeft aan het gedicht een natuurlijke ritmiek, zodat het moeilijk als dreun kan worden gelezen.
De vraag is natuurlijk of het gedicht ondanks zijn beknoptheid toch een totaal beeld kan oproepen.

Analyse
De dichter kent zich in dit gedicht de rol van vagebond toe. Deze benaming is min of meer in onbruik geraakt, maar heeft qua betekenis verwantschap met wat we nu dakloze of zwerver zouden noemen. Wanneer hij dit op zichzelf toepast valt het moeilijk letterlijk te nemen. De benaming vagebond dient als beeld van een bepaalde dichterlijke bestaanswijze waarvan ook sprake is in zijn gedicht Zwerversliefde.

de opbouw
Hoewel het gedicht maar uit één zin bestaat, kun je het in twee delen verdelen: een stellend en een verklarend deel. Het tweede deel begint dan met het voegwoord omdat, dat een reden, een verklaring geeft van wat in de hoofdzin wordt gesteld.
Zij, degenen die hun geld en hun god als hoogste doel stellen, zijn gekant tegen de levenswijze van de dichter. De term gekant geeft een tegenstelling aan tussen de serieuze aanhangers van geld en god enerzijds en het vluchtiger lot dat de dichter drijft anderzijds.
In de eerste vier regels beschrijft de dichter dus de levenshouding van zijn tegenstanders, terwijl hij er in de volgende acht regels zijn eigen manier van leven tegenover stelt.

Zij wikken en wegen
hun geld en hun god,
en kanten zich tegen
mijn vluchtiger lot,


Dit eerste deel van het gedicht begint sterk. Niet in het minst door de twee eerste versregels, die een bestaan op zich verdienen en een rake karakterisering geven van een wereld, die door haar materiële bekommernis geen waarde kan hechten aan poëzie (en bijgevolg haar beoefenaars als nutteloos volk beschouwt).
Vorm en inhoud komen hier verrassend overeen. Dat is vooral door de meervoudige alliteratie bij van wikken en wegen en geld en god, waarin beide elementen de neiging hebben te versmelten en min of meer identiek te worden: geld wordt god en god wordt geld.

Door geld voorop te stellen wordt god als het ware meegetrokken in de bekommernis om het geld. Daarom verdient god hier dan ook geen hoofdletter. Dat wordt nog eens onderstreept door die bekommernis als wikken en wegen te zien. Dat wekt in eerste instantie de indruk van een gewichtige en serieuze bezigheid, maar er zit ook een element van berekening in. Dat is het afwegen van voor- en nadelen en het compromis niet schuwen.
Dat wikken en wegen is de wereld van de handel in zijn meest ruime zin, die graag god aan haar zijde wil hebben, maar ook bereid is hem omwille van het gewin te verloochenen.

omdat ik mijn handen
en ogen leeg
door hunne landen
omdroeg, en zweeg
in hun geschillen
en ging als blind
om der eenzame wille
van sterren en wind.


Dit tweede deel van het gedicht is een uitwerking van wat voorafgaand het vluchtiger lot van de dichter wordt genoemd. Tegenover het gewicht van de mensen die zich wijden aan hun geld en hun god moet het bestaan van de dichter wel vluchtig genoemd worden. Het is een leeg bestaan en zet in de ogen van zijn tegenstanders dan ook geen zoden aan de dijk.
Aan de ene kant uit zich die leegheid van handen en ogen in de weigering zich geheel te engageren met de wereld van de materie. Maar aan de andere kant biedt het de dichter de mogelijkheid deel te hebben aan die wereld van sterren en wind.
Die gerichtheid op iets transcendents, een wereld die ruimer is dan die van het menselijke bedrijf, blijkt een eenzaam lot. Maar de dichter kan als getuige niet anders of hij moet die rol van vagebond en zwerver als zijn lot aanvaarden.

Conclusie
Ik stelde mij de vraag of dit gedicht, ondanks zijn beknoptheid, een totaalbeeld kan oproepen. Dat doet het, als je poëzie ziet als een getuigenis van een dimensie die verder gaat dan het alledaagse menselijke bestaan. Beide dimensies worden in dit gedicht verbeeld.
Je kunt het gedicht en de rol van de dichter romantisch noemen, maar dat neemt niet weg dat het gaat over een menselijke werkelijkheid die steeds actueel is en nooit verjaart.