Vooraf
Ik had Piet
Gerbrandy als dichter nooit opgemerkt, wel als een criticus, die zo zeker kan
vaststellen wat er tegenwoordig mee door kan en wat zijn tijd gehad heeft. Dat
viel mij laatst op, toen ik een gedicht van Adriaan Roland Holst wilde analyseren
en stuitte op zijn bespreking van de verzamelde Gedichten 1911-1976 in de Volkskrant van 24-09-04).
Zijn oordeel dat
Roland Holst van zijn voetstuk is gevallen en zijn tijd gehad heeft is
duidelijk. Je kunt er ook niet omheen dat de belangstelling voor de poëzie van hem
die ooit de Prins der dichters is
genoemd danig is afgenomen. Maar het merkwaardige is de verklaring die
Gerbrandy daarvoor meent te geven.
Aan de hand van een
van Roland Holst eerste gedichten komt hij tot het oordeel dat het woordgebruik
niet meer kan in deze tijd, ja zelfs fout is. Ik citeer:
Vrijwel alle werkwoorden en naamwoorden
gelden tegenwoordig als verdacht, zo niet als uitgesproken fout. Alleen pubers
en onverbeterlijke amateurs durven nog gedichten te schrijven waarin weemoed
daalt, een dromende schemering vervliet en liederen door de stilte dwalen.
Het woordgebruik
van Roland Holst is zeker niet hedendaags, wat dat ook moge omvatten. Maar Ik
begrijp niet goed hoe je tot de conclusie kunt komen dat in de poëzie woorden fout zijn. En ik begrijp al helemaal hoe
je vanuit een hedendaagse visie de pretentie kunt hebben het voorgaande taalgebruik
verdacht te verklaren. Zo’n visie
moet wel erg eng zijn en toegeven aan de mode van de tijd. Immers wanneer je
alleen waardeert wat tegenwoordig in
is, verklaar je daarmee impliciet dat het binnenkort ook weer uit zal zijn. En dat zal dan ook wel het
geval zijn met de meeste hedendaagse poëzie, wellicht ook die van Piet
Gerbrandy.
In mijn
vraag wat poëzie is wil ik daarom graag eens weten wat Piet Gerbrandy onder
poëzie verstaat en wat hij daarvan maakt. Dat kan het best -volgens zijn
werkwijze- aan de hand van een willekeurig gedicht.
Piet Gerbrandy
Goedgehumeurd lulkoek
vertrappend
Goedgehumeurd lulkoek vertrappend
honderd willen worden.
Soms, want dat niets meer hoefde,
slempend honderd willen zijn
ten einde onbekommerd voor veel geld
gezwets verkopend, hulpjes onder
kwijlend net te doen of je gek was,
incontinent aanmaningen verscheurend.
Het is een dwarse, grimmig-humoristische vlucht uit een minstens even onaantrekkelijk heden:
Uit:Weloverwogen en onopgemerkt 1996
Goedgehumeurd
lulkoek vertrappend…
Je kunt de twee
eerste versregels lezen als een levenswens van de dichter. Goedgehumeurd lulkoek
te vertrappen en daarmee doorgaan tot je honderdste. Dat kan betrekking hebben
op het werk van de dichter als criticus: alle lulkoek en onzinnige taal de
grond in boren en zich daarbij de toestand van een honderdjarige wensen.
Die laatste wens
wordt in het vervolg verder uitgewerkt. Daarbij valt op dat de dichter niet
alleen lulkoek wil vertrappen, maar -als was hij een seniele gek- ook zelf graag aan
die lulkoek mee wil doen door gezwets te
verkopen voor veel geld.
De laatste twee
regels geven een verklaring voor deze nogal opvallende wens voor een seniel en
dement bestaan. Het is een dwarse, grimmig-humoristische vlucht uit een leven dat
zelfs nog minder aantrekkelijk is.
Dat wijst erop
dat de dichter te midden van zoveel literaire lulkoek geen andere uitweg ziet dan
ook zelf lulkoek te verkopen.
Het valt ook
niet mee in de hedendaagse constellatie, en dus in de poëzie, zin te ontdekken.
Daarmee bedoel ik een opening, een uitweg, een nieuwe dimensie. De weg van de
romantiek is om in de dichterlijke verbeelding zo'n uitweg te zoeken. Om
terug te komen op Adriaan Roland Holst, die zocht dat perspectief Voorbij de Wegen, in dat onbekende land waar de wind van spreekt.
Maar dat is verdacht en mag volgens Piet Gerbrandy niet meer. Dus waar zoek je het dan? In de
toestand van een seniele honderdjarige? Dat is wel erg desperaat.
Conclusie
Je kunt de
poëzie van Piet Gerbrandy lezen als een grimmig-humoristische
pose om een draai te geven aan een uitzichtloos hedendaags bestaan. Zijn poëzie
is zeker grimmig, maar ik kan er moeilijk de humor, de ruimte en de
relativering van inzien. In deze visie wordt de poëzie wel erg plat en
noodzakelijkerwijze niet veel hoger dan de koude grond. Wellicht dat sommige
lezers het cynisme ervan toejuichen. Het lukt mij niet. Poëzie komt dan wel erg
dicht bij lulkoek, weloverwogen, dat wel.