Posts tonen met het label Brands Wim: In den beginne. Alle posts tonen
Posts tonen met het label Brands Wim: In den beginne. Alle posts tonen

1 mei 2016

Wim Brands: In den beginne was er een verhaal



In den beginne was er een verhaal over vertrekken
dat hij op een regenachtige maandagochtend
vertelde.

Hij huilde niet, jij ook niet, hij sprak alsof
hij je wilde bedanken, jou, omdat er
niemand anders was.

En toen was hij dan echt vertrokken.
Daar lag hij. Zoek mij niet, leek hij
te zeggen, ik ben de woestijn in,

naar het poolijs, op zoek naar God die
uiteindelijk de beste verhalen kent;
en mocht hij slapen

dan weet ik dat hij ook dan
onophoudelijk aan poëzie denkt.

Uit: 's Middags zwem ik in de Noordzee (2014)



Analyse
Het gedicht heeft geen titel en begint met In den beginne. Dat is niet zomaar een begin. Het roept associaties op met Bijbelse teksten. De aanhef van het boek Genesis en van de Proloog van het Johannes-evangelie, de aanhef dus van scheppingsverhalen. In die Proloog luidt de tekst: In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God en het Woord was God. Het Woord wordt daar gezien als de schepper van alles. Ook het menselijke woord, kan scheppen, en wel in de vorm van verhalen.

Zoiets is het geval met de aanhef van dit gedicht: In den beginne was er een verhaal over vertrekken. Een verhaal brengt de nog ongevormde werkelijkheid in een geordend en zinvol verband. Door het verhaal aan iemand te vertellen krijgt het plan om te vertrekken een duidelijke vorm en wordt realiteit. 

Het is de vraag wie dit verhaal vertelt. Is de verteller een ander dan degene die vertrekt of objectiveert hij zichzelf en spreekt hij over zichzelf in de derde persoon? Daar is veel voor te zeggen, omdat de verteller zeer vertrouwd is met het innerlijke gesprek van degene die vertrokken is. In dat geval is het de dichter verteller zelf die in een soort vooruitblik over zichzelf spreekt,

De sfeer waarin hij zijn verhaal vertelt heeft iets grauws en nuchters. Deze wordt door de regenachtige maandagochtend nog meer tastbaar gemaakt. De jij aan wie hij zijn verhaal toevertrouwt is een min of meer toevallig persoon, omdat er niemand anders was. Wil de dichter zijn verhaal niet te dramatisch doen lijken, dat hij niet huilt? En volgt degene aan wie hij het vertelt die onuitgesproken wens? Toch blijkt het voor hem een belangrijk moment, want hij spreekt alsof hij zijn toehoorder wilde bedanken. Kennelijk is het van belang dat hij zijn verhaal aan iemand onder woorden brengt.

Tussen de eerste twee strofen van het gedicht en de volgende drie ligt een tijdspanne. In den beginne is er het plan om te vertrekken, in het vervolg gaat het over de uitvoering daarvan. Vertrekken is hier een beeld van uit dit bestaan stappen. Je ruilt het vertrouwde in voor een nog onbekend gebied.

De vanzelfsprekende overgang in het gedicht van plan naar daad wekt de indruk dat het vertrek iets eenvoudigs en vanzelfsprekends moet zijn geweest. De vertrokken dichter vraagt de toeschouwer er niet te moeilijk over te doen en zich geen zorgen te maken over de plaats waar hij heen is. Opvallend is dat hij gebieden noemt die leeg en eindeloos lijken zoals de woestijn en het poolijs. Is dat de ruimte die hij zoekt? Bereidt hij zich daar al op voor, wanneer hij ’s middags zwemt in de Noordzee?

Het gebied waar de dichter hoopt te verblijven is in ieder geval van een geheel andere aard dan zijn aardse bestaan. Het is het gebied waar God woont, die ook het Woord is, dat in den beginne was. Hij is dus de Verhalenverteller bij uitstek. De dichter die zelf heel zijn bestaan wijdde aan het verhaal zal zich daar zeker thuis kunnen voelen. Want zelfs het slapen van God, dat in het aardse bestaan de indruk kon wekken van Zijn onverschilligheid, blijkt troost te bieden: Ook in zijn slaap denkt hij onophoudelijk aan poëzie. Dat moet wel het ware geluk zijn: eindeloos te kunnen genieten van die goddelijke Poëzie.