In den beginne was er een
verhaal over vertrekken
dat hij op een
regenachtige maandagochtend
vertelde.
Hij huilde niet, jij ook
niet, hij sprak alsof
hij je wilde bedanken,
jou, omdat er
niemand anders was.
En toen was hij dan echt
vertrokken.
Daar lag hij. Zoek mij
niet, leek hij
te zeggen, ik ben de
woestijn in,
naar het poolijs, op zoek
naar God die
uiteindelijk de beste
verhalen kent;
en mocht hij slapen
dan weet ik dat hij ook
dan
onophoudelijk aan poëzie
denkt.
Uit: 's Middags zwem ik in de Noordzee (2014)
Analyse
Het gedicht heeft geen titel en begint met In den beginne. Dat is niet zomaar een
begin. Het roept associaties op met Bijbelse teksten. De aanhef van het boek Genesis en van de Proloog van het Johannes-evangelie,
de aanhef dus van scheppingsverhalen. In die Proloog luidt de tekst: In
den beginne was het Woord, en het
Woord was bij God en het Woord was God. Het Woord wordt daar gezien als de schepper van alles. Ook het menselijke
woord, kan scheppen, en wel in de vorm van verhalen.
Zoiets is het geval met de aanhef van dit gedicht: In den beginne was er een verhaal over
vertrekken. Een verhaal brengt de nog ongevormde werkelijkheid in een geordend
en zinvol verband. Door het verhaal aan iemand te vertellen krijgt het plan om
te vertrekken een duidelijke vorm en wordt realiteit.
Het is de vraag wie dit verhaal vertelt. Is de
verteller een ander dan degene die vertrekt of objectiveert hij zichzelf en
spreekt hij over zichzelf in de derde persoon? Daar is veel voor te zeggen,
omdat de verteller zeer vertrouwd is met het innerlijke gesprek van degene die
vertrokken is. In dat geval is het de dichter verteller zelf die in een soort
vooruitblik over zichzelf spreekt,
De sfeer waarin hij zijn verhaal vertelt heeft iets grauws en nuchters. Deze wordt door de regenachtige
maandagochtend nog meer tastbaar gemaakt. De jij aan wie hij zijn verhaal toevertrouwt is een min of meer
toevallig persoon, omdat er niemand
anders was. Wil de dichter zijn verhaal niet te dramatisch doen lijken, dat
hij niet huilt? En volgt degene aan
wie hij het vertelt die onuitgesproken wens? Toch blijkt het voor hem een
belangrijk moment, want hij spreekt alsof
hij zijn toehoorder wilde bedanken. Kennelijk is het van belang dat hij zijn
verhaal aan iemand onder woorden brengt.
Tussen de eerste twee strofen van het gedicht en de
volgende drie ligt een tijdspanne. In
den beginne is er het plan om te vertrekken, in het vervolg gaat het over de uitvoering daarvan. Vertrekken is hier een beeld van uit dit bestaan stappen. Je ruilt
het vertrouwde in voor een nog onbekend gebied.
De vanzelfsprekende overgang in het gedicht van plan
naar daad wekt de indruk dat het vertrek iets eenvoudigs en vanzelfsprekends moet
zijn geweest. De vertrokken dichter vraagt de toeschouwer er niet te moeilijk
over te doen en zich geen zorgen te maken over de plaats waar hij heen is. Opvallend
is dat hij gebieden noemt die leeg en eindeloos lijken zoals de woestijn en het poolijs. Is dat de ruimte die hij zoekt? Bereidt hij zich daar al
op voor, wanneer hij ’s middags zwemt in
de Noordzee?
Het gebied waar de dichter hoopt te verblijven is in ieder
geval van een geheel andere aard dan zijn aardse bestaan. Het is het gebied
waar God woont, die ook het Woord is,
dat in den beginne was. Hij is dus de Verhalenverteller bij uitstek. De dichter die zelf heel zijn bestaan wijdde aan
het verhaal zal zich daar zeker thuis kunnen voelen. Want zelfs het slapen van God, dat in het aardse
bestaan de indruk kon wekken van Zijn onverschilligheid, blijkt troost te
bieden: Ook in zijn slaap denkt hij onophoudelijk aan poëzie. Dat moet wel het ware geluk zijn: eindeloos te kunnen genieten van die goddelijke Poëzie.