In
zijn beschouwing over De kunst van de roman stelt Kundera dat de functie
van de romanliteratuur erin bestaat menselijke bestaanssituaties bloot te
leggen en te exploreren. De romanschrijver vindt niets uit. Hij ontdekt wat reeds leeft, maar in het
bewustzijn is verdrongen of niet door de wetenschap kan worden verwoord.
Het
is de verdienste van Kafka dat hij in zijn werk op systematische wijze een
bestaanssituatie heeft verbeeld, die zo fundamenteel tot ons bewustzijn
behoort, dat we haar als kafkaiaans
hebben bestempeld. Het is de ervaring van een ondoordringbare labyrintische
wereld zoals de landmeter K. die beleeft, wanneer hij vergeefs poogt door te
dringen tot de overheid van Het Slot om in zijn functie erkend te
worden. Het is de wereld van Het Proces
waarin Josef K. zich vergeefs poogt te rechtvaardigen en vrij te pleiten van
schuld, nadat hij in zijn bed door een onbekende overheid is gearresteerd.
We
herkennen het 'kafkaiaanse' omdat het kennelijk niet het product is van een
bizarre verbeelding of van een boze droom, maar omdat het een bestaansdimensie
vertegenwoordigt die reëel is en die we dagelijks kunnen ervaren. Deze
onwerkelijke wereld is werkelijk, deze vervreemde wereld is vertrouwd.
Toch
zijn we geneigd deze kafkaiaanse wereld te objectiveren en buiten ons te plaatsen. We
vereenzelvigen haar vaak met de vervreemdende werking van een bureaucratisch of
totalitair systeem. Maar wat te doen met het feit dat Josef K. in zijn bed
wordt gearresteerd of met de ervaring van Gregor Samsa uit het verhaal De Gedaanteverwisseling,
wanneer hij op een morgen in bed
ontdekt dat hij in een monsterachtig ongedierte is veranderd?
In
het vervolg zou ik me willen bezighouden met de vraag: Wat is de oorsprong van
de kafkaiaanse bestaanservaring? En: Wat is haar reikwijdte, wanneer het naast
het openbare ook het privé-leven beheerst, wanneer Het Proces niet alleen een verbeelding is van een mogelijkheid
van ons sociale bestaan, maar een beschrijving van ons bestaan zelf.
Dat
Kafka de pretentie heeft de lezer op dit punt te verontrusten moge blijken uit
een dagboeknotitie, waarin hij stelt: 'Ik
geloof dat je alleen maar boeken moet lezen die je bijten en steken. Als het
boek dat we lezen ons niet met een vuistslag op de schedel wakker maakt, waarom lezen we het boek dan?'
En verder: 'Een boek moet de bijl zijn
voor de dichtgevroren zee in ons'.
De 'Brief an den Vater'
Dat
de kafkaiaanse bestaanservaring haar wortels heeft in het privé-leven wordt op
onthutsende wijze duidelijk uit Kafka's brief aan zijn vader: een lange
uiteenzetting, die hij in 1919 schreef. Kafka was toen 36 jaar oud en op het
hoogtepunt van zijn literaire activiteit. Hij had Het Proces en De
Gedaanteverwisseling al gepubliceerd.
Deze
brief, die zijn vader overigens nooit onder ogen kreeg, onthult de oorsprong
van de kafkaiaanse bestaanservaring. De 'overheid' uit Het Proces is hier
geen abstracte, anonieme macht, maar wordt hier vertegenwoordigd door de vader
met wie hij in een onontkoombaar 'proces' is gewikkeld. Kafka stelt vast dat
hij de vader nooit anders heeft kunnen ervaren dan als de machtige en
maatgevende instantie die zijn leven van kind af aan heeft beheerst tot in de
uiterste hoeken van zijn bestaan, zelfs tot in al zijn pogingen aan die macht
te ontkomen. Onder de druk van het alles overspannende oordeel van de vader,
dat als een goddelijk vonnis
wordt ervaren, is de wereld van meet af aan in drie gebieden verdeeld: de wereld van de zoon, waarin hij als een slaaf gebukt
gaat onder wetten die slechts voor hem zijn uitgevonden en waaraan hij nooit
volledig kan beantwoorden; de wereld van
de vader, oneindig ver van
hem verwijderd, die regeert en regels uitvaardigt, waaraan hij zich als vader
zelf niet houdt; en tenslotte de wereld van de anderen, die gelukkig en vrij van regels en
bevelen leven.
Hoezeer de wereld van de
zin door het vaderlijk oordeel is vergrendeld, wordt concreet in twee mislukte
huwelijkspogingen van de zoon, aanleiding tot het schrijven van de brief. Hij
moet wel van een zinvol huwelijk afzien, omdat het het onaantastbaar domein van
de vader vormt, die iedere keuze van de zoon als onvolwaardig bestempelt. Zo
gezien is het huwelijk slechts een heilloze vluchtpoging.
Deze
ervaring lijkt op een doodvonnis.
En inderdaad wordt deze conclusie door Kafka ook getrokken in zijn novelle Het
Vonnis, waarin de vader
zijn zoon van 'onvolwaardigheid' beschuldigt en hem veroordeelt tot de dood
door verdrinking. De zoon weerspreekt de beschuldiging niet, maar stort zich
ijlings in het water. Daarmee zijn we weer terug bij het proces van Josef K.,
die zich op grond van een onduidelijke beschuldiging laat afmaken 'als een
hond'.
De schrijver als buitenstaander
Het
ligt niet in mijn bedoeling de kafkaiaanse bestaanservaring vanuit de Brief
an den Vater te reduceren tot een vadercomplex. Het is mij er slechts om te
doen de oorsprong van Kafka's
literaire intentie op het spoor te komen om van daaruit de reikwijdte van de kafkaiaanse
thematiek te volgen. Ook op dit punt is de brief verhelderend.
In
de brief stelt Kafka zich het leven als een wereldkaart voor, waarover zijn
vader zich dwars heeft uitgestrekt. De gestalte van de vader is zo groot dat er
voor hem nog maar weinig gebieden overblijven en niet zeer troostrijke. Het
huwelijk is daar niet bij. Toch meent hij in zijn schrijven een klein gebied
gevonden te hebben, waarop hij vrij zou kunnen zijn en een zelfstandig bestaan
zou kunnen leiden. Immers de literatuur ligt niet onder het bereik van de vader
en daarom beschouwt hij haar ook als minderwaardig.
Maar
ook het schrijven blijkt in eerste instantie onder de doem van de vader te
liggen en niet werkelijk vrij te maken, omdat wat ontvlucht wordt blijkt terug
te keren. In de brief komt Kafka tot de bekentenis: 'Mijn schrijven ging
over U, ik klaagde daar alleen maar wat ik aan Uw borst niet klagen kon. Het
was een opzettelijk in de lengte gerekt afscheid van U'.
Toch
blijkt uit het slot van de brief dat Kafka zijn schrijven als enige
overlevingskans ziet. We krijgen de indruk dat Kafka - die weet dat hij op geen
enkele wijze zinnig kan ontvluchten - in het schrijven een mogelijkheid heeft
ontdekt van een uitweg, die er op paradoxale wijze in bestaat op zijn plaats te blijven. Zijn
functie als schrijver is 'buiten de
wereld’ te blijven. Hij
heeft 'niets' in handen: buiten hem is
'alles'. Toch kiest hij voor het 'niets' dat hij in handen heeft.
Concreet
betekent dit dat voor Kafka de enige reële uitweg erin is gelegen de eigen
gesloten en vervreemde existentie te beschrijven in al haar absurde en
nihilistische aspecten om van daaruit sporen van bevrijding te zoeken. Hij
kiest ervoor geen zinloze vluchtpogingen te ondernemen in het huwelijk, maar om
zijn gevangenis om te bouwen tot een 'lustslot'.
Deze
keuze als schrijver biedt echter een ongehoord perspectief, waarvan de reikwijdte
niet valt te peilen. Immers het beschrijven van de eigen existentie 'buiten de wereld van de zin' stelt
Kafka er tevens toe in staat heel deze wereld als een buitenstaander en een vreemde te beschrijven, als 'een dode onder de levenden', opdat zij
zich in haar ware gedaante toont.
Kafka’s literaire experiment
Kafka's
keuze om de eigen existentie te beschrijven als buitengesloten van de wereld
van de zin heeft haar consequenties voor de vorm van zijn literaire werk.
Immers zijn personages hebben als buitenstaanders geen innerlijk domein meer,
geen privé-leven dat zinvol zou kunnen worden beschreven. Alles in hun bestaan
is buitenwereld geworden: zij staan geheel onder haar arrest tot in hun meest
intieme relaties toe. Dat betekent het einde van de psychologische
beschrijvingskunst.
In
Kafka's werk verliezen de hoofdfiguren hun psychologische gewicht. Hun individualiteit doet er niet toe.
Ten overstaan van de wereld worden zij niet meer in hun eigenheid erkend. Hun
identiteit is gereduceerd tot een letter. Zij zijn naamloze beambten,
vertegenwoordigers, vreemdelingen, verstrikt in de wereld en hun enige
bekommernis is hun menselijke bestaan te redden.
Zoals
al aangeduid biedt Kafka's keuze van deze literaire vorm een nieuw perspectief
met ongekende reikwijdte. Want wat hij begon als beschrijving van zijn eigen
bestaanssituatie bleek - in eerste instantie niet bewust bedoeld - ook een
visie op de situatie van zijn tijd in te houden, die nooit eerder zo was
vormgegeven. In zijn werk trekt Kafka in feite de uiterste consequentie uit de
Westerse scheiding van 'ik' en 'wereld' in de uitbeelding van een onontkoombaar
vervreemdingsproces.
Wanneer
de wereld van de zin zo'n gesloten macht op zichzelf is geworden, wat voor
gewicht kan het 'ik' dan nog in de schaal leggen? Of omgekeerd: wanneer het
'ik' als buitenstaander geen enkele toegang meer kan krijgen tot de zin, hoe
zwaar en ondoordringbaar wordt dan de wereld? We hoeven maar te kijken naar de
vernederende pogingen van de landmeter K. om toegang te krijgen tot de
dichtgemetselde wereld van Het Slot.
Je
kunt Kafka's werk een soort methodische ironie niet ontzeggen. Door in
zijn beschrijving zo vanzelfsprekend uit te gaan van personages, die permanent
zijn vervreemd van de zin die zij zoeken, moet de lezer het wel onbehaaglijk
krijgen. Hij raakt ongewild betrokken in een optiek waardoor de wereld van de
zin haar oorspronkelijke vanzelfsprekendheid verliest en gruwelijke trekken
gaat vertonen. De alles bepalende overheid van Het Slot wordt tot een
karikatuur in de figuren van zijn beambten, met name in de persoon van Klemm,
de man met de baard, die blijkt te slapen. Het is een wereld van willekeur, die
zozeer haar realiteitsgehalte heeft verloren, dat je je wel moet afvragen,
waarop haar zin nog berust
De klemsituatie
De
ironie van het kafkaiaanse is erin gelegen dat de personages permanent in een
klemsituatie verkeren, waaruit geen uitweg mogelijk lijkt. In Het Proces
komt dit tot uitdrukking in het feit dat Josef K. is gearresteerd. Zijn
leven en ontwikkeling zijn tot stilstand gekomen op bevel van een onbekende
overheid. Het merkwaardige is dat K., die op vrije voeten blijft, geen enkele
poging onderneemt om aan het proces te ontkomen. Integendeel: hij loopt zelfs
de beambten die hem in staat van beschuldiging hebben gesteld na en stelt alles
in het werk om zijn proces te bespoedigen, ook al leidt dit tot zijn
terechtstelling. Zijn vrijheid en autonomie zijn geen alternatief.
Hetzelfde
geldt voor de landmeter K., die tot in het absurde in zijn strijd blijft volharden
om zijn recht te krijgen bij de beambten van
Het Slot. Hij denkt er geen moment aan zijn twijfelachtige
functie op te geven en te vertrekken.
In
beide gevallen blijkt dat de inzet van de personages eenduidig is: zij kunnen
niet zonder een wetgevende instantie
die hun bestaan moet rechtvaardigen en zin verlenen. En juist vanuit deze
onverwoestbare instelling lopen zij onophoudelijk stuk op een wereld, waarin
die zin zich terugtrekt en verhult. Het bestaan wordt een 'pas op de plaats' zonder een
duimbreed vooruit te komen. Erger nog: de personages verstrikken zich in hun
eigen strik.
Ten
overstaan van de willekeurige transcendentie van een wereld die haar wet niet
prijsgeeft verliest het individu alle grond. Zijn bestaan lijkt een vergissing,
een fout die niet hersteld kan worden, omdat ook de reden van de fout niet kan
worden opgehelderd. Wanneer het bestaan een fout is die niet kan worden
hersteld, dan is het ook een veroordeling, een straf waarvoor geen
rechtvaardiging wordt gegeven. In dit besef van veroordeeld te zijn kan het
individu niet anders dan de bewijslast op zich nemen en de schuld bij zichzelf
zoeken. Maar aangezien hij de reden van zijn schuld niet kent leidt dit tot een
onophoudelijk proces van zelfvernedering en vervreemding. Het is deze cirkelgang die de kern uitmaakt van
de kafkaiaanse bestaanservaring.
Ook
de lezer moet wel beklemd raken, wanneer het bestaan zo cyclisch en zonder enige vooruitgang wordt beschreven. Deze
literatuur 'arresteert': er is geen
uitweg of einde mogelijk. Het einde kan slechts de situatie bevestigen, die in
het begin reeds was gegeven: het innerlijk dood zijn van de personages, omdat
zij van hun bestaansgrond zijn vervreemd.
Het dilemma van
de Westerse mens
Door
het gruwelijke zinverlies van zijn personages zo onverbloemd te beschrijven en
het als vanzelfsprekend voor te stellen raakt Kafka aan een taboe
dat in het Westerse bewustzijn steeds weer wordt verdrongen. In Kafka's
literaire verhaal wordt het menselijke bestaan in een gesloten wereld zonder
vluchtwegen gefixeerd. Je krijgt de indruk dat dit tot kunst omgevormde taboe
moet dienen als afweermiddel.
Deze literatuur is dus niet nihilistisch te noemen, maar juist een uiterste
poging een zin op te roepen bij de lezer door de consequente beschrijving van
zijn tegendeel. Het is de slag op het hoofd die wakker moet schudden.
Vanuit zijn grondervaring
moest Kafka wel volledig in het absurde bestaan kruipen om het te kunnen
opblazen, dat wil zeggen in al zijn onmenselijke consequenties te tonen en te
ontmaskeren. De vaststelling dat de wereld een gesloten systeem is geworden,
dat de mens in al zijn handelen beheerst, maar geen antwoord meer geeft op zijn
vraag naar de zin, legt op pijnlijke wijze de situatie bloot waarin de moderne
mens verkeert. Hij staat voor een onmogelijk dilemma: de uitvalswegen naar de
zin in deze wereld zijn geblokkeerd of blijken dood te lopen. Dit heeft zijn
consequentie in twee richtingen: er is geen weg meer naar een wetgever die deze
wereld bestuurt, maar ook de weg naar een autonome zin van deze wereld blijkt
versperd.
In
een van zijn Betrachtungen beschrijft Kafka de wereld als een gebied
waarover de mensen heen jagen als de boodschappers van een koning die niet
bestaat en elkaar hun zinloos geworden boodschappen toeroepen. En in Een
keizerlijke boodschap stelt hij vast dat de boodschap van een stervende
keizer de mens nooit zal kunnen bereiken. De wereld is onherbergzaam en
ondoordringbaar geworden.
Maar
wat is de weg van deze onherbergzame wereld, waaruit God zich van pure ellende
reeds lang heeft teruggetrokken? Ze heeft de trekken aangenomen van een anonieme macht. Haar wet blijkt
willekeur. Haar onderdanen zijn tot functionarissen geworden die in absolute
gehoorzaamheid en ijver haar ondoorzichtige bevelen uitvoeren. Het is een
vervreemd systeem van onderwerping en onderworpen worden. Niet alleen zijn machtsuitoefening is corrupt, maar zij corrumpeert ook haar onderdanen. De dode
patriarchale God leeft op demonische wijze in haar voort. In dat perspectief is
er geen uitweg in de wereld. Het geloof in de vooruitgang blijkt een illusie.
De vervreemding
van het eigen bestaan
Het
is veelzeggend dat de hoofdpersonen in Kafka's werk ambtenaren zijn. Dit duidt niet zozeer op een sociologisch
fenomeen, maar op een bestaanswijze.
Het is een vorm van leven dat berust op het gehoorzamen van opdrachten en
regels die men van buitenaf
ontvangt. Plaats voor eigen initiatief of persoonlijke vrijheid is er niet. Dit
bestaan valt samen met de functie die men bekleedt. Het is daarom zo
vervreemdend omdat ieder persoonlijk element is uitgebannen. De mens is als
ambtenaar zelf slechts mechanisch
uitvoerder van algemene en anonieme verordeningen, die zonder aanzien des
persoons moeten worden toegepast. Maar door deze handelwijze worden ook de
personen met wie hij te maken krijgt gedegradeerd tot abstracte gevallen en
registreerbare gegevens.
De
vraag waarom Josef K. in zijn bed
werd gearresteerd wordt in dit perspectief des te klemmender. De conclusie is
kennelijk te eenduidig, dat hij slechts het slachtoffer is van anonieme
ambtelijke terreur. Het verontrustende in Het
Proces is dat Josef K. zelf ambtenaar is en dat hij in heel zijn
bestaan bevestigt wat hem terroriseert.
Wanneer
de geestelijke op het eind van de roman Josef K. erop wijst dat voor de
rechtbank zijn schuld blijkt vast te staan, antwoordt hij: 'Maar ik ben niet schuldig. Het is een vergissing. Hoe kan een mens
trouwens schuldig zijn? Wij zijn hier toch allemaal mensen, de een zo goed als
de ander'. De geestelijke reageert hierop: 'Dat is juist, maar zo redeneren alle schuldigen'
De
zin van dit laatste moet wel zijn dat Josef K. niet voldoende kennis heeft van
zijn situatie en daarom schuldig is. Hij is in zijn bestaan 'gearresteerd',
omdat hij is vastgelopen in een leeg routineleven, dat steriel is en zonder
liefde of productiviteit. Hij is vervreemd van de oorspronkelijke bron van zijn
bestaan, van zijn geweten, zijn vrije initiatief. Hij kan niet anders dan zijn
behoud bij instanties buiten zichzelf zoeken. Dit levensproces van
zelfvervreemding houdt zijn eigen vonnis in en dat is wat Josef K. overkomt.
We
kunnen er moeilijk omheen dat Kafka hier een bestaanssituatie verbeeldt die algemeen is en zich niet beperkt tot
een of ander sociologisch of politiek systeem. Zijn verhaal beschrijft de
onontwarbaarheid van lijden aan de wereld en menselijke schuld. De mens is
schuldig omdat hij door eigen vervreemding de terreur van de wereld bevestigt.
Deze cirkelgang is het angstaanjagende in Kafka's wereldbeeld. Maar juist door
dit bestaan zo gesloten te verbeelden worden alle krachten gemobiliseerd om uit
deze impasse te geraken.
De gevangenis als lustslot
Door
een gesloten bestaan te verbeelden zonder uitwegen heeft Kafka op ironische
wijze de illusie verbroken dat er bevrijding van buitenaf te verwachten
is. De enige instantie in deze gevangenis is het 'ik' in zijn onlogische wil om
te leven.
Aan
het slot van Het Proces vraagt Josef K. zich voor het laatst af of er nog hulp
bestaat. 'Bestonden er tegenwerpingen die
men vergeten had? Zeker bestonden die. De logica is weliswaar onaantastbaar,
maar tegen een mens die wil leven kan zij niet op'. Het enige wat er voor
het 'ik' overblijft is zijn pogingen uit zijn gevangenis te vluchten te staken
en al zijn levenskrachten aan te spreken om haar om te bouwen tot een lustslot. Josef K. komt tot begrip
van zijn situatie, wanneer hij vaststelt: 'Ik
wilde altijd met twintig handen tegelijk de wereld grijpen en bovendien met een
niet goed te keuren doel. Dat was onjuist'. Tenslotte komt hij tot het
inzicht dat zijn begeerte om de wereld te beheersen onvruchtbaar was en hem van
zichzelf vervreemdde.
Maar
hoe de gevangenis van het bestaan om te bouwen tot een plaats van geluk? Kafka
komt in een van zijn Betrachtungen
tot de volgende uitspraken:
'Het simpele feit dat wij leven is een
onuitputtelijke bron van geloof. Je kunt toch niet niet-leven. In deze
vaststelling ligt de waanzinnige kracht van het geloof. In deze ontkenning
krijgt het vorm'. 'Geloof is de bevrijding in jezelf van het onverwoestbare, of
beter: zichzelf bevrijden, of beter: onverwoestbaar zijn, of beter: zijn'.
Deze
vaste overtuiging dat de mens geworteld is in het zijn, waarvan hij een
onverwoestbaar deel in zich draagt, leidt tot het besef dat hij op zijn plaats moet blijven om tot de
zin van zijn bestaan te komen:
'Het is niet nodig dat je je huis verlaat.
Blijf aan je tafel en luister. Luister niet eens, maar wacht. Wacht niet eens,
maar wees volkomen stil en alleen. De wereld zal zich aan je aanbieden om
ontmaskerd te worden, ze kan niet anders, als in vervoering zal ze voor je
ineenkrimpen' (Betrachtung 109).
In
de kafkaiaanse bestaanservaring blijken tijd en ruimte opgeheven. Dat geldt aan
de ene kant voor het oordeel. Het 'laatste’
oordeel is een illusie, zoals uit Het
Proces mag blijken. Eigenlijk is er sprake van een standrecht. Maar dit
onmiddellijke geldt evenzeer voor het 'paradijs'. In Kafka's geschriften
blijkt het bestaan niet van het paradijs uitgesloten. De mens staat met zijn
wortels in de wereld van het zijn, maar zijn echte zondeval blijkt erin te
bestaan, dat hij het heeft nagelaten van
die 'boom des levens' te eten.