Jan Siebelink: De overkant van de rivier



Een roman over de 'aaneenschakeling der dingen'

 Het geloof der vaderen
In onze vaderlandse literatuur is de confrontatie met 'het geloof der vaderen' een regelmatig opduikend thema. Ook in de jongste roman van Jan Siebelink komt dit thema volop aan bod. Toch kent dit thema bij hem een opmerkelijke variant.Want in tegenstelling tot voorgangers, zoals Wolkers en ! 't Hart, is er hier niet zozeer sprake van verzet en afwijzing van het orthodoxe erfgoed, maar meer van een verrassende integratie.

Reeds in Siebelinks vroegste verhaal 'Witte chrysanten' (1975) kan de zoon opvallend veel begrip opbrengen voor het strenge en wereldvreemde geloof van zijn vader, een bloemenkweker uit Velp, die meer bekommerd is om de 'staat van zijn ziel' dan om zijn bedrijf.

In 'De Overkant van de rivier' (Meulenhoff, Amsterdam,1990, 561 blz.) , vijftien jaar na dato,, vinden we dit thema -meer uitgewerkt- terug. De vader is, weliswaar geen bloemenkweker, maar veerman; zijn van de wereld afgekeerde 'bevindelijke' vroomheid heeft echter dezelfde trekken. Gezin en bedrijf lijden eronder. Maar ook hier een uiterst begripvolle en genuanceerde houding jegens het geloof van de vader.

Breder kader
In 'De Overkant van de rivier' heeft Siebelink zijn verhaal over het geloof van zijn vader in een veel breder kader geplaatst, zowel in tijd als in ruimte. Het heeft de trekken aangenomen van een familieroman en van een streekroman. 

In de reconstructie van zijn verleden betrekt hij niet alleen het leven van zijn ouders, maar ook zijn voorouders spelen een bepalende rol. Het gaat hier met recht om het 'geloof der vaderen'. 

Het verhaal begint om precies te zijn in.het jaar 1906, wanneer zijn grootvader van moeders kant de weg neemt naar het veerhuis om via het voetveer te worden overgezet naar het land 'aan de overkant van de rivier'. Die oversteek blijkt beslissend . te zijn voor het verhaal, want in dat ruige en nog onontsloten gebied zal deze energieke stamvader, die leeft uit een zelfverzekerd hervormd geloof, zijn vrouw vinden en zich vestigen. 

In dat 'oude land', dat gesitueerd moet worden in het gebied rond Lathum, aan de Oude IJssel, treft hij mensen met een gecompliceerd geloof. Hun leven is getekend en blijkt achtervolgd door noodlottige rampen, zoals in het geval van de katholieke Pitlo's. 

Daar woont ook boer Puyman, die model staat voor Siebelinks grootvader van. vaders kant. Hij wordt beschreven als iemand die zich. niet meer kan vinden in de leer van de Hervormde Kerk. Via vreemde colporteurs in zwarte pakken vindt hij aansluiting bij een geloof dat geen kerkvorm meer accepteert, een soort protestantse mystiek. 

Zijn geloof blijkt heel wat minder zelfverzekerd dan dat van de andere stamvader. Het gaat er hier namelijk om weet te hebben van de betrekking tussen God en de ziel en zich daardoor innerlijk te bekeren. Het is een radicaal en daarom gekweld geloof, want slechts hij is bekeerd, die kan zeggen 'dat God in zijn leven alles is geworden en dat hij zelf ‘daardoor tot niets is geworden'.

Het veer
Siebelinks reconstructie van zijn voorgeschiedenis heeft in zijn jongste roman veel meer de trekken van een constructie. Zo heeft de bloemenkwekerij in Velp als centrum van. handeling plaatsgemaakt voor het veerhuis aan de Oude IJssel. Daar vestigen zich de hoofdpersonen van de roman, het ouderpaar Hanna en Simon, om, er het bedrijf weer tot bloei te brengen. Daar worden ook hun twee zoons geboren, Peter en Erik. Op die plaats dreigt uiteindelijk het geloof van de vader een einde te maken aan het familiegeluk. 

Waarom de keuze van het veerhuis als plaats van handeling? Een reden is ongetwijfeld dat het meer ruimtelijke mogelijkheden biedt. Want in de roman speelt het landschap een bepalende rol. De hoofdpersonen leven in nauw contact met de natuur en met haar steeds wisselende en onverbiddelijke invloeden. Dat bepaalt hun levenshouding en hun geloof. Bij hen leeft sterk het besef van het onverbeterlijke en noodlottige van het leven. Dat maakt dat ze permanent hun positie in het geheel moeten zoeken en verwerven. Ze zijn bezig met de 'staat van de ziel', of zoals het in de roman wordt geformuleerd:'altijd bezig zichzelf op de een of andere manier te omschrijven, terwijl ze juist zelden veel om zichzelf geven'.

Wellicht heeft de keuze van het veerhuis en het veer, ook een meer symbolische functie in het verhaal. De rivier vormt als grens de scheiding tussen twee moeilijk verbindbare gebieden, tussen het open land en het gesloten oude land der voorvaderen. Het veer vormt als enige verbindingsmogelijkheid een wankele maar noodzakelijke schakel. 

Siebelink.moet deze positie als romanschrijver wel mede gekozen hebben, omdat het; er in zijn verhaal om gaat de schijnbaar wezensvreemde elementen te verbinden die zijn levenshouding hebben bepaald. Het geloof van de vader en dat van de moeder moeten in het verhaal verbonden worden.

Het vrouwelijke perspectief
Het perspectief dat Siebelink voor zijn verhaal heeft gekozen is ongebruikelijk. In de roman is de mannelijke verteller afwezig. Het zijn vrouwen door wie het verhaal wordt verteld en uit wier standpunt de gebeurtenissen worden belicht. Vanaf de eerste pagina's staat de beleving van Hanna, de moeder, centraal. Toch is zij niet de vertelster van het verhaal, maar zoals pas op het eind blijkt, haar kleindochter Marije, die zich in haar levenshouding sterk verwant voelt met haar grootmoeder.

De keuze van het vrouwelijke perspectief blijkt een aantal nieuwe gezichtspunten op te leveren. De beide vrouwen vertegenwoordigen een vitale levenshouding binnen de roman. Zij bestaat erin het leven te accepteren, zoals het zich voordoet in al zijn tegenstellingen en onbegrijpelijkheden. Hanna, die leeft met het landschap en de wisseling der seizoenen, beseft dat het leven niet gaat zoals je wilt en dat het geluk niet is wat je verwachtte. 

Dat besef geeft aanleiding tot een opmerkelijk soort passiviteit. Tegen wat haar overkomt gaat ze niet in, maar ze laat het gebeuren. Haar kracht bestaat in haar bijna onbeperkte vermogen de tegenstellingen van het leven te incorporeren en daardoor te overleven.

Vandaar het opmerkelijke begrip in de roman voor de vreemde deviaties van vooral de mannelijke hoofdpersonen en voor hun krampachtig bezig zijn met hun geloof. We krijgen de indruk dat Siebelink hier zijn verwantschap tot uitdrukking brengt met deze vrouwelijke levenshouding. Het is het besef van de moeder onmachtig te staan tegenover het levenslot, maar er niet voor terug te schrikken of te vluchten in een buitenwerelds geloof. Daardoor ook staat zij relativerend tegenover de geloofsconstructies, waarmee ze in haar leven opvallend veel geconfronteerd wordt. Hier ligt misschien de sleutel tot Siebelinks naturalistische inslag. In feite ligt het naturalisme niet ver af van het calvinistische predestinatiegeloof, maar het heeft mildere trekken en is ontdaan van morele kwalificaties.

 De aaneenschakeling der dingen
De geschiedenis van Hanna, die in feite een kleine eeuw bestrijkt, kent momenten van bloei en neergang. In haar omgang met de natuur kent zij paradijselijke momenten, een leven van vóór de zondeval. Maar steeds komen duistere machten haar bestaan bedreigen. Vanaf het begin leert zij ook de dood kennen, die onverwacht binnensluipt bij voorkeur in barre winters. Maar echt deren doet dat haar niet, want zij heeft een sterk vertrouwen in de onsterfelijkheid van het leven en wat in de roman wordt genoemd 'de aaneenschakeling der dingen'

Ook in haar huwelijk dringt na een kortstondig geluk al spoedig de dood zich binnen als Simon hetzelfde geloof blijkt aan te hangen als zijn vader. Voor Hanna heeft het geloof van Simon te maken met zwakte en levensangst. Ze ziet zijn verkondigers als doodgravers, zwarte insecten, die zich koesteren in het bederf en die erop uit zijn het leven weg te zuigen uit wie ze in hun greep hebben. Ze blijft echter Simon trouw, omdat ze beseft dat hij strijdt met iets dat sterker is dan hijzelf. Je zou zeggen dat het bij Siebelink gaat om twee typen van geloof: een geloof dat op een of andere manier het leven dreigt te ontkennen en een geloof dat ondanks alles het leven bevestigt. 

Toch gaat het in de roman niet om twee alternatieven. Bloei en neergang, leven en dood, zijn onlosmakelijk verbonden, Dat is het geloof van Hanna in 'de aaneenschakeling der dingen'. Dit geloof houdt ook een soort ongeloof in, wanneer Siebelink Marije, Hanna's kleindochter, laat zeggen: 'Ik geloof niet in God (ook daarin lijk ik op Hanna -ik weet bijna zeker dat Hanna zonder God gestorven is), ik geloof wel in een immanente rechtvaardigheid'. Dit ongeloof benadrukt echter een allesomvattend geloof in de immanente zin van het leven zelf, dat geen instantie van buiten af behoeft om zich gerust te weten.

In dat opzicht is de roman 'De Overkant van de rivier' een loflied op het leven, dat zich ondanks of liever dankzij alle verval continueert.