23 november 2014

Paul Verbruggen: Er is iets om de dingen heen



Er is iets om de dingen heen
dat niet van hen is,
doch dieper dan zij zelve leeft.
Wanneer bij 't scheiden van de dag
de vijver stil wordt en alleen
nog ritslen in de blaren wordt gehoord,
en stiller nog de roeier
zijn riemen optilt uit het water
dan duikt nog steeds de Lorelei op
en legt haar hoofd te dromen tussen 't wier.
Het lijkt of dit bestaan
de schaduw is van wat
daaronder dieper leeft,
en ons volledig boeit.
Het is de blik die gans de mens bepaalt,
het is de steen die met wat zon
aan 't leven gaat.
Het is de gloed
die om juwelen vloeit
en Rembrandt heeft verteerd.
Het is bij 't oopnen van de kamer
na de reis,
de diepe stilte van 't vertrek en 't rood van de geranium
op de tafel.











Vooraf

Bovenstaand gedicht is genomen uit een bundel met dezelfde titel Er is iets om de dingen heen. Het is een verzameling gedichten, uitgegeven onder redactie van Gerrit Komrij als een hommage aan de ten onrechte vergeten Vlaamse dichter Paul Verbruggen (1891-1966). De bundel is nog moeilijk te verkrijgen. Gelukkig was zijn kleindochter zo vriendelijk mij een exemplaar cadeau te doen.
Analyse
Er is iets om de dingen heen
dat niet van hen is
doch dieper dan zij zelve leeft

Het gedicht begint met een regel die op zichzelf al een gedicht zou kunnen zijn en in je hoofd blijft naklinken. Door zijn onbepaaldheid is het suggestief en kun je je er van alles bij voorstellen. Dat heeft zo zijn voordelen. Maar als lezer ben je toch ook nieuwsgierig naar een nadere bepaling van dat iets wat om de dingen heen bestaat. Gelukkig laat de dichter je niet in het onzekere en geeft hij je als lezer in het vervolg genoeg nadere aanwijzingen in welke richting je moet zoeken.

Dat is hier onmiddellijk al het geval. Dat iets blijkt niet een eigenschap van de dingen zelf. De dingen zelf zijn om zo te zeggen neutraal, maar ze verschijnen als een nieuwe diepere werkelijkheid binnen een bepaalde configuratie. Ze verliezen dan hun neutraliteit en gaan leven. Dat leven wordt door de dichter als dieper ervaren, omdat het verder reikt dan het oppervlakkige bestaan van de dingen op zich.
Wanneer bij 't scheiden van de dag
de vijver stil wordt en alleen
nog ritslen in de blaren wordt gehoord,
en stiller nog de roeier
zijn riemen optilt uit het water
dan duikt nog steeds de Lorelei op
en legt haar hoofd te dromen tussen 't wier.

Het wonder van die metamorfose der dingen wordt hier als eerste in een beeld toegelicht. In de avond uit gaan roeien op de vijver zou je nog een neutraal gegeven kunnen noemen. Maar de sfeer van de vallende avond en het alleen nog zachte ritselen van de blaren brengen de roeier zo in een toestand van verstilling dat hij zijn roeien staakt. In dat moment van verstilling duikt voor hem de Lorelei op.

Het beeld van de Lorelei is hier in eerste instantie wat verrassend. Het is oorspronkelijk het beeld van een nimf, die volgens de overlevering op een rots aan de Rijn met haar gezang de schippers verlokte en van hun veilige route afleidde, waardoor ze in de diepte verdwenen.

Maar wanneer je bedenkt dat ook de dichter aangetrokken wordt tot een werkelijkheid die dieper is, blijkt het beeld wonderwel te passen. De nimf die haar hoofd te dromen legt tussen ’t wier trekt ook de dichter/roeier diep in haar droomland mee.
Het lijkt of dit bestaan
de schaduw is van wat
daaronder dieper leeft,
en ons volledig boeit.

Wanneer je volledig wordt geboeid door het wonder om de dingen heen, wordt het gewone bestaan oneigenlijk. Door het een schaduw te noemen suggereert de dichter dat dit bestaan niet het echte bestaan is, maar een afgeleide van een meer diepe en rijkere werkelijkheid.
Het is de blik die gans de mens bepaalt,
het is de steen die met wat zon
aan 't leven gaat.
Het is de gloed
die om juwelen vloeit
en Rembrandt heeft verteerd.
Het is bij 't oopnen van de kamer
na de reis,
de diepe stilte van 't vertrek en 't rood van de geranium
op de tafel.

Hoe dring je tot het wonder van dat iets wat om de dingen heen is door, wanneer het geen vaste eigenschap van de dingen zelf is?. Het antwoord blijkt te liggen in een bijzondere manier van kijken, het is de blik die gans een mens bepaalt. De poëzie, de schoonheid van de dingen ontstaat door een bepaalde manier van kijken. In de Engelse traditie zou men zeggen: Beauty is in the eye of the beholder. Die zin voor schoonheid en poëzie is dus een eigenschap van de menselijke geest, een vermogen waardoor hij in de wereld buiten schoonheid kan waarnemen. Hoewel iedereen dat vermogen in aanleg heeft, gebruikt niet iedereen die.
Dat de dichter die instelling heeft, blijkt onder meer uit een gedicht dat ik hier toevoeg. Het vraagt om een houding van stilte en beschouwing, van stilstaan en verwondering, waardoor hij meer ziet dan de slager die voorbij fietst.

Ik sta en kijk zo maar.
Zo maar in 't gras misschien,
of langs de gracht
met hoge, donkre bomen,
of in de wolken boven,
of in 't water.
De kleine slager ziet het niet.
Hij fietst voorbij en zoekt
en ziet mij vragend aan.
Hij ziet het niet.

Het is dus vooral een visuele instelling, waardoor de dichter als het ware stillevens maakt uit de dingen om hem heen. Dat blijkt uit de voorbeelden die worden genoemd. Het zijn neutrale dingen die door een plotselinge belichting licht, kleur en warmte gaan uitstralen en voor het oog van de beschouwer beginnen te leven.
Naschrift

Doordat ik zo gericht was op de inhoud van dit gedicht,  vergat ik bijna aandacht te besteden aan zijn vorm. Het is opmerkelijk hoe het gedicht is opgebouwd. Algemene uitspraken worden afgewisseld met concrete voorbeelden. Daardoor wordt het geen betoog, maar in dit korte bestek  van enkele regels wordt wel de hele filosofie van de poëzie der dingen samengevat en beeldend toegelicht. Hoewel het gedicht geen rijm heeft, wordt het toch muziek, doordat de versregels ritmisch in elkaar vloeien. Het is een plezier om het hardop te lezen.