9 januari 2013

Piet Gerbrandy: Goedgehumeurd lulkoek vertrappend


Vooraf

Ik had Piet Gerbrandy als dichter nooit opgemerkt, wel als een criticus, die zo zeker kan vaststellen wat er tegenwoordig mee door kan en wat zijn tijd gehad heeft. Dat viel mij laatst op, toen ik een gedicht van Adriaan Roland Holst wilde analyseren en stuitte op zijn bespreking van de verzamelde Gedichten 1911-1976 in de Volkskrant van 24-09-04).

Zijn oordeel dat Roland Holst van zijn voetstuk is gevallen en zijn tijd gehad heeft is duidelijk. Je kunt er ook niet omheen dat de belangstelling voor de poëzie van hem die ooit de Prins der dichters is genoemd danig is afgenomen. Maar het merkwaardige is de verklaring die Gerbrandy daarvoor meent te geven.

Aan de hand van een van Roland Holst eerste gedichten komt hij tot het oordeel dat het woordgebruik niet meer kan in deze tijd, ja zelfs fout is. Ik citeer:

Vrijwel alle werkwoorden en naamwoorden gelden tegenwoordig als verdacht, zo niet als uitgesproken fout. Alleen pubers en onverbeterlijke amateurs durven nog gedichten te schrijven waarin weemoed daalt, een dromende schemering vervliet en liederen door de stilte dwalen.

Het woordgebruik van Roland Holst is zeker niet hedendaags, wat dat ook moge omvatten. Maar Ik begrijp niet goed hoe je tot de conclusie kunt komen dat in de poëzie woorden fout zijn. En ik begrijp al helemaal hoe je vanuit een hedendaagse visie de pretentie kunt hebben het voorgaande taalgebruik verdacht te verklaren. Zo’n visie moet wel erg eng zijn en toegeven aan de mode van de tijd. Immers wanneer je alleen waardeert wat tegenwoordig in is, verklaar je daarmee impliciet dat het binnenkort ook weer uit zal zijn. En dat zal dan ook wel het geval zijn met de meeste hedendaagse poëzie, wellicht ook die van Piet Gerbrandy.

In mijn vraag wat poëzie is wil ik daarom graag eens weten wat Piet Gerbrandy onder poëzie verstaat en wat hij daarvan maakt. Dat kan het best -volgens zijn werkwijze- aan de hand van een willekeurig gedicht.


Piet Gerbrandy

Goedgehumeurd lulkoek vertrappend


Goedgehumeurd lulkoek vertrappend
honderd willen worden.

Soms, want dat niets meer hoefde,
slempend honderd willen zijn

ten einde onbekommerd voor veel geld
gezwets verkopend, hulpjes onder
kwijlend net te doen of je gek was,

incontinent aanmaningen verscheurend.

Het is een dwarse, grimmig-humoristische vlucht uit een minstens even onaantrekkelijk heden:



Uit:Weloverwogen en onopgemerkt 1996



Analyse

Goedgehumeurd lulkoek vertrappend…

Je kunt de twee eerste versregels lezen als een levenswens van de dichter. Goedgehumeurd lulkoek te vertrappen en daarmee doorgaan tot je honderdste. Dat kan betrekking hebben op het werk van de dichter als criticus: alle lulkoek en onzinnige taal de grond in boren en zich daarbij de toestand van een honderdjarige wensen.

Die laatste wens wordt in het vervolg verder uitgewerkt. Daarbij valt op dat de dichter niet alleen lulkoek wil vertrappen, maar -als was hij een seniele gek- ook zelf graag aan die lulkoek mee wil doen door gezwets te verkopen voor veel geld.

De laatste twee regels geven een verklaring voor deze nogal opvallende wens voor een seniel en dement bestaan. Het is een dwarse, grimmig-humoristische vlucht uit een leven dat zelfs nog minder aantrekkelijk is.

Dat wijst erop dat de dichter te midden van zoveel literaire lulkoek geen andere uitweg ziet dan ook zelf lulkoek te verkopen.

Het valt ook niet mee in de hedendaagse constellatie, en dus in de poëzie, zin te ontdekken. Daarmee bedoel ik een opening, een uitweg, een nieuwe dimensie. De weg van de romantiek is om in de dichterlijke verbeelding zo'n uitweg te zoeken. Om terug te komen op Adriaan Roland Holst, die zocht dat perspectief Voorbij de Wegen, in dat onbekende land waar de wind van spreekt. Maar dat is verdacht en  mag volgens Piet Gerbrandy niet meer. Dus waar zoek je het dan? In de toestand van een seniele honderdjarige? Dat is wel erg desperaat.

Conclusie

Je kunt de poëzie van Piet Gerbrandy lezen als een grimmig-humoristische pose om een draai te geven aan een uitzichtloos hedendaags bestaan. Zijn poëzie is zeker grimmig, maar ik kan er moeilijk de humor, de ruimte en de relativering van inzien. In deze visie wordt de poëzie wel erg plat en noodzakelijkerwijze niet veel hoger dan de koude grond. Wellicht dat sommige lezers het cynisme ervan toejuichen. Het lukt mij niet. Poëzie komt dan wel erg dicht bij lulkoek, weloverwogen, dat wel.