23 juni 2020

Inleiding

Poëzie is woordkunst. Poëzie is niet gedachte, geest, fraaie zinnen, is noch doctraal, noch dada. Zij is eenvoudig een in het metafysiese geankerd spel met woorden.
Paul van Ostaijen

Een stuk of wat gedichten

Wat is poëzie? Wat voor functie heeft ze? Die vragen waren het uitgangspunt van een leesgroep waarvan ik deel uitmaakte. We kozen daarbij enkele gedichten waarbij de poëzie en de rol van de dichter zelf het onderwerp waren. Ze moesten dus zo veel mogelijk zelf het antwoord geven op de twee gestelde vragen.

Voor een deel geef ik hier het resultaat van die gesprekken van destijds en voor een deel ben ik doorgegaan op dit uitgangspunt, omdat op die vraagstelling zoveel gevarieerde antwoorden mogelijk zijn. Het biedt me verder de gelegenheid gedichten eens diepgaand te lezen.

In het vervolg vindt u wat ik aan antwoorden vond op de gestelde vragen. Die antwoorden probeer ik er via een literaire analyse uit te lichten. Daarbij probeer ik zo dicht mogelijk bij de tekst blijven en er zo weinig mogelijk interpretaties, die ik van elders heb bij te betrekken.

Mijn leesverslag is van persoonlijke aard en ik heb niet de pretentie een soort wetenschappelijke objectiviteit na te streven. Ik ben me er van bewust dat ik bij mijn interpretatie vertrek vanuit enkele door mijn voorkeur bepaalde literaire uitgangspunten.

Een ervan is de opvatting dat poëzie dan pas voor mij interessant wordt, wanneer de werkelijkheid die de dichter oproept niet puur anekdotisch is of particulier, maar gaat over het menselijke bestaan in zijn totaal, dwz universeel is en daardoor voor mij als lezer herkenbaar. In die gevallen verwijst het uiterlijke voorval naar een innerlijke werkelijkheid.

Lezen is kiezen. In die zin is het lezen van poëzie subjectief. Als lezer heb je bepaalde persoonlijke vragen en voorkeuren. Je zoekt in het gedicht wat van je gading is. Het is als met voedsel: je hoeft niet alles te eten. Maar dat wil niet zeggen dat je een gedicht willekeurig kunt interpreteren.

Het zoeken mag de interpretatie van het gedicht nooit in de weg te staan. Soms moet je de vraag bijstellen als het gedicht er om vraagt. En het kan gebeuren dat je een ander antwoord krijgt dan je verwachtte. In zo’n geval moet je eten wat je niet gewend was te eten.

Het is waar. Uit de gekozen gedichten blijkt een duidelijke persoonlijke voorkeur. In eerste instantie is dat de belangstelling voor de poëzie van Nijhoff en Bloem. Voor hen heeft poëzie een metafysische, zo niet mystieke dimensie. Die mystieke kant van de poëzie boeit mij zeer. Zie bij voorbeeld mijn bespreking van het gedicht Het kind en ik van Martinus Nijhoff.

Maar dat neemt niet weg dat ook andere gedichten aan bod zijn gekomen of nog zullen komen.